In mijn geboortestreek wordt soms gezegd van smoorverliefden : ze zouden elkaar opeten. Soms werd er schamper aan toegevoegd : later hadden ze spijt dat ze het niet gedaan hadden;
Veel later herinnerde ik me die vraag die ik eens stelde aan mijn professor en dacht dat ze in verband kon staan met de Eucharistie. Inderdaad Jezus heeft gezegd : Neemt en eet hiervan allen, want dit is mijn lichaam en Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt zal eeuwig leven hebben.Toch voldeed me die invulling van dat verlangen niet tenvolle.
Op de zijgevel van ons klooster staan nu de woorden uit de brief van Sint Jan : God is liefde. Ik had dat al tientallen keren gezegd aan de leerlingen die in op bezinning kwamen. Maar veeleer vanuit mijn verstandelijk redeneren. Ik vond hierbij een term die ze goed moesten verstaan in de Moderne Wiskunde commutatief . Wij zegden in onze tijd : Als A gelijk is aan B, dan is B gelijk aan A. Zo kan je zeggen Als God liefde is dan is Liefde God.Heel zeker was ik daarbij toch ook niet. Tot ik lasin de Nieuwe Catechismus :
De liefde is zo goddelijk dat men niet alleen zeggen moet : God is liefde maar ook: Liefde is God. Overal waar iets van zuivere liefde leeft ook al kent zon mens God niet - daar leeft God: goddelijk leven. NK.bl. 355.
We waren nog wat jong om grote filosofen aan te pakken. Toch slaagde onze professor er indieper te doen nadenken over de dingen van het leven. We gingen ook af en toe naar zijn kamer voor wat we toen noemden een onderhoudje.Bij die gelegenheid vroeg hij me eensals je soms van die wondere vragen hebt, en je weet niet waar ze ergens vandaan komen, je mag ze me altijd zeggen De volgende keer herinnerde ik hem aan zijn vraag. Heb je daar iets ? zei hij. Ja antwoordde ik, maar het is zo, belachelijk. Ik zou af en toe eens iemand willen opeten. Ik, dacht dat hij ging lachen maar hij zei : Waarom ? Ik zei : Misschien om niet meer alleen te zijn. Hij lachte nog niet, maar hij zei : Laat dat gevoelen niet meer los. Ge zult later wel het antwoord horen.
Onlangs las ik hoe een catechist aan een groep kinderen vroeg : wat zijn heiligen?. Een kind antwoordde : Heiligen zijn mensen die op de kerkramen staan als de zon erachter schijnt.
Al kan men even glimlachen bij dit antwoord het bergt een grote een grote waarheid. Heiligen zijn mensen waarvan de Kerk vindt dat zij het bijzonder goed hebben gedaan.
Goed doen is liefhebben. Welnu God is liefde en liefde is God. Wie iets goed doet laat iets zien van God. Daar licht iets op van Gods liefde.
Dagelijks kunnen we goede dingen zien bij mensen. Of ze geloven of niet God komt er doorheen. Voorwaarde is dat de werkelijkheid transparant wordt, en dat is ze voor mensen die geloven. Ze komen Gods liefde overal tegen.
Ik kreeg eens een zichtkaart vanuit Zwitserland.Een prachtig landschap. Bergen met sneeuw en een vallei. Maar er stond geen handtekening op. Alleen een groot vraagteken. Ik vroeg me dan ook af van wie dat kon komen. Niemand van mijn familie of van mijn vriendenkring had me gezegd dat hij of zij naar Zwitserland zou gaan. Van wie kon dat zijn? Wie zou er daar in Zwitserland aan mij denken? Ik had niet het flauwste vermoeden. Een plagerijtje? De kaart kreeg voorlopig een plaats op mijn bureau.
Weken gingen voorbij tot plotseling een tweede kaart in mijn brievenbus viel. Een zichtkaart uit de Franse Pyreneeën. Prachtig. Maar weer geen handteken, maar een bloemetje. Van wie komt dat toch? Mannen tekenen geen bloemetjes. Maar wie dan? Ik heb ze naast die andere op mijn bureau geplaatst. Een derde kaart ! Dit keer uit Volendam. Je kent ze wel : die groep meiden met klompen en in oude klederdracht. Drie kaarten van iemand die aan mij denkt en plagend schijnt te vragen : Kun je raden wie ik ben ?
Neen, ik zou niet weten wie ik moest verdenken. Weer gingen dagen voorbij tot ik op een bruiloftsfeest kwam van en familielid. Er werd gegeten, gedronken en gedanst. Op zeker ogenblik stond ik middenin een groepje jongeren die me plaagden. Tussen al dat gebabbel en gegiechel hoorde ik plotseling iemand zeggen En als je dan af en toe een kaart krijgt en je weet niet van waar ze komt .. Haha ! riep ik uit, daar is die rakker ! Nu was het duidelijk. Een lieve nicht die in mijn kinderjaren veel moeder kwam helpen !
***
Van Wie zou het komen : al die mooie, goede dingen die we dagelijks in de brievenbus van ons leven krijgen?
Luc, er is een tijd geweest dat ik ook niet wist of het wel goed was zoveel kruisbeelden te hangen. Er kwamen af en toe klassen uit het middelbaar onderwijs in ons klooster op bezinning. Bij het binnenkomen zagen ze reeds een levensgroot kruisbeeld. Toen ze de trap opgingen weer een. In elk lokaal en elke kamer een kruisbeeld op de ereplaats.. Was dat niet wat te veel voor die jongens en meisjes? Gaf dat niet een al te somber zicht op ons geloof? Ik zag bij de protestanten wel het kruis maar zonder Christus. Eens zag ik in een kerk in Duitsland hoe op het altaar een kruisbeeld stond dat men kon omdraaien naar gelang het voor een katholieke of een protestantse dienst was.
Maar de laatste tijd ben ik dat toch anders gaan zien. Als men aan een kleine jongen vraagt Hoe groot ga je later worden?, dan steekt hij zijn armen in de lucht en zegt hij :Zo groot ! Hij gebruikt lichaamstaal. Zo begrijp ik ook een kruisbeeld. Het is de lichaamstaal waarmee Jezus zegt hoezeer Hij mij liefheeft. Voor mij is het geen beeld van de Man van Smarten, maar een beeld dat mij enorm blij maakt. Pietje, zozeer hou Ik van jou. En zijn gebaar is vastgenageld als om te zeggen : Je mag er op vertrouwen ! Ik ben geneigd om voor een van die grote kruisbeelden te gaan staan en te zeggen : Heer, zo wil ik je ook liefhebben !
Ik vind het fantastisch hoe Jezus op het Laatste Avondmaal, wetende dat zijn uur gekomen was, alles nog eens heeft samengevat wat Hij was en wat Hij leerde en wat wij moeten worden. Hoe eenvoudig is het : Hij nam brood, brak het en gaf het. Zo simpel en tegelijk zo rijk symbool. En niet alleen symbool maar ook werkelijkheid Dit ben Ik. Daarmee wijst Hij mij naar de voorste punt van de evolutie : wat ik moet worden is Mens worden zoals hij ons voorgeleefd heeft. Liefhebben. Alles doet nu nog het tegenovergestelde: pakken. Al wat leeft leeft van pakken en verorberen voor zich. Van de kleinste amoebe tot het grootste dier. Hetziet iets liggen, pakt het voor zich en kruipt ermee weg. Dat gebaar draait Jezus om. Breken en geven is toekomst. En daarin is Hij aanwezig. Daarom vind ik de hostie in het tabernakel het brandpunt van ons leven. Daar ligt het symbool, daar is Hij, daar ben ik. God is overal aanwezig waar liefde is. Maar Hij wordt gevierd in het gebroken brood van de eucharistie. Daar vieren wij onze verbondenheid, ons één zijn met Hem. In dat Brood kan ik Hem zien, ontmoeten, zoenen. Eenvoudiger kon God niet doen om ons te zeggen wat Hij is en wat wij moeten worden, om in Hem te zijn en Hij in ons.
Enerzijds valt het me vaak moeilijk mijn voornemen vol te houden, met name al wat bij ons met Jezus van Nazaret is gebeurd van begin af aan zorgvuldig op te sporen om het voor jou op een rijtje te zetten; maar anderzijds laat me dit vermoeiende
werk ook niet meer los. En niet in het minst omdat mijn eigen geloof in Jezus, door het veel bezig zijn met de verschi11ende bronnen en getuigenissen deels tot een bevrijdend, en deels tot een verontrustende krach_in mijn leven is geworden. Verleden week was ik nogmaals te Nazaret. Het was me nu eindelijk gelukt door bemiddeling van de synagogenoverste van Tiberias toegang te krijgen tot het archief van de synagoge van Nazaret,
Je kan je voorstellen met hoeveel spanning, ja innerlijke opwinding, ik de kroniek van deze synagoge doorlas. Bij de 3e Nisan van het Jaar 28 stond het volgende geschreven: "Als een lopend vuurtje had het zich pier over Nazaret verspreid wat voor wonderen die Jezus deed, hier ten noorden van het meer. Het dochtertje van de synagogenoverste Jairus lag op sterven. En ze moet gestorven zijn nauwelijks voor Jezus het huis binnentrad. Maar nu, zo zegt men, nu leeft dat kind. En toen deed het nieuws de ronde dat hij naar hier, zijn streek, op weg was, samen met zijn gevolg. De bevolking van ons klein dorpje kwam in beroering. Iemand van hier, een timmerman! Hij had nog jukken gemaakt voor hen, ploegen en ander alaam. Dan was hij van hier vertrokken.
En nu zou hij terugkomen, de man van wie de laatste tijd gans Galilea spreekt! Welke ongehoorde verwachtingen had hij overal niet ingelost! Onze kleine synagoge was nokvol toen hij op de sabbat uit de Schrift begon te lezen - een tekst uit de profeet Jesaja - en die heilige woorden begon uit te leggen. Reeds veel jaren, sabbat na sabbat, heb ik naar de uitleg van onze heilige schriften geluisterd, maar nog nooit heeft een rabbi zijn toehoorders zo weten te boeien als die onbeduidende timmerman uit Nazaret. De armen, de gevangenen, de blinden, de verdrukten waarvan hij sprak, dat waren wij. En de heilsboodschap die hij aankondigde en beloofde: verlossing, licht, vrijheid, dat alles kwam zo tegemoet aan ons opgekropt, ontgoocheld, verdrongen en steeds onderdrukt verlangen en onze hoop op een heel nieuw leven.
Waar haalt hij dat alles? Wat voor een wijsheid bezit dan toch die man? Wat zijn dat voor wonderen die hij doet? Zo ging het er aan toe. Wat gebeurde toen? Opeens werd het stil in de synagoge. De tentenmaker Josia stond recht, staarde Jezus aan en zei langzaam en zonder intonatie: "Gij zijt maar één van ons, en of het u nu bevalt of niet, gij zijt maar een nazarenertje. Timmerman, ik geef u een goede raad: kom opnieuw bij ons runderjukken en ploegen maken en maak uzelf en ons niets wijs!". Het bleef nu in de synagoge zo lang doodstil als een menigte nodig heeft om uit een gedroomde droom, uit een samen beleefde roes te ontwaken. "Die timmerman Jezus, hij is toch de zoon van Maria ! Hij is toch de broer van Jacobus, Joses, Judas en Simon!" "Wonen zijn zusters hier niet bij ons?"
En zo ging het over en weer. De stemmen werden steeds maar luider en agressiever. De begeestering, ja, de bijna extatische sfeer was omgeslagen in verontwaardiging. MaarJezus riep nog: "Overal wordt een profeet geëerd, alleen niet in zijn eigen familie". Dan ging hij midden door de menigte heen, die daar stond als een muur van verontwaardiging en woede."
Tussen haakjes had de kroniekschrijver er nog aan toegevoegd: "Wie is hij eigenlijk_ Ziet hij niet dat hij ons uitdaagt?".
Lieve Theofilus, juist deze vraag houdt mij bezig. Wie is hij dan toch? Zien wij niet hoezeer hij ons uitdaagt? Of kennen we hem dan reeds te goed? Is hij al te ver van ons verwijderd? Het blijft een uitdaging!
De genade van de Heer Jezus Christus zij met u!
Gegroet,
Lucas.
Piet vond het bij zijn confrater Kl. Jockwig en vertaalde het.
Momo konnte so zuhören, dass dummen Leuten plötzlich sehr gescheite Gedanken kamen. Nicht etwa, weil sie etwas sagte oder fragte, was den anderen auf solche Gedanken brachte, nein, sie sass nur da und hörte einfach zu, mit aller Aufmerksamkeit und aller Anteilnahme. Dabei schaute sie den anderen mit ihren grossen, dunklen Augen an, und der Betreffende fühlte, wie in ihm auf einmal Gedanken auftauchten, von denen er nie geahnt hatte, dass sie in ihm steckten.
Sie konnte so zuhören, dass ratlose oder unentschlossene Leute auf einmal ganz genau wussten, was sie wollten. Oder dass Schüchterne sich plötzlich frei und mutig fühlten. Oder dass Unglückliche und Bedrückte zuversichtlich und froh wurden. Und wenn jemand meinte, sein Leben sei ganz verfehlt und bedeutungslos und er selbst nur irgendeiner unter Millionen, einer, auf den es überhaupt nicht ankommt und der ebenso schnell ersetzt werden kann wie ein kaputter Topf - und er ging hin und erzählte alles das der kleinen Momo, dann wurde ihm, noch während er redete, auf geheimnisvolle Weise klar, dass er sich gründlich irrte, dass es ihn, genau so wie er war, unter allen Menschen nur ein einziges Mal gab und dass er deshalb auf seine besondere Weise für die Welt wichtig war. So konnte Momo zuhören!"
Uit Michael Ende: Momo.
Wat Piet jaren geleden las en nu weervond op Internet.
Neen, ik had me sinds lang geen illusies meer gemaakt over mijn leven. Ik wist tamelijk goed wat de anderen van mij dachten en waaraan ik mezelf te houden had. Lang heb ik eronder geleden, dat religieus gezinden, en zij niet alleen, me in één adem noemden bij de dieven en de rovers. Misschien hadden ze daarin meer gelijk dan ik wilde toegeven. Maar wie zou het zich niet aan trekken dat hij verdacht, veracht en gehaat wordt? Nee, mijn beroep van tollenaar breng1 het mee, anderen min of meer willekeurig onrechtvaardig te moeten behandelen.
Aanvankelijk noemde ik bedrog dan ook bedrog, en afpersing afpersing tot ik me langzamerhand van mijn slecht geweten heb ontdaan - want zo sterk ben ik nu ook niet, dat ik met een slecht geweten gerust kan leven - en zo begon ik er me aan te wennen er in mijn beroep door te komen zonder geweten ook wanneer ik de oneerlijkheid van de veel gekende excuses me op de zenuwen werkte..."Je moet zien dat je er komt!" "Met wie zou je moeten rekening houden?", "Je moet toch zorgen voor je gezin!", "Wie niet neemt wordt zelf genomen". En ik nam, - met of zonder geweten beroepsmatig profiteerde ik van de kansen, de anderen waren de prooi, het slachtoffer. Ik, ik had toch dat Romeinse belastingsysteem niet uitgevonden. Ik had er het meeste voor geboden, en zo was mij het heffen van tol op invoer en uitvoer en doorvoer ten deel gevallen. Hoeveel pacht ik er nu moest voor betalen staat nu een maal vast, hoe ik het dan doe blijft mijn zaak. En Jericho, verkeersknooppunt, grensstation tussen het oost- en west jordaan-land is nu juist een sprankelende bron van inkomsten. Vaak had ik het liever wat kleinschaliger gehouden, dan had ik niet zoveel medewerkers en ondertollenaars nodig. Want je begrijpt dat ze voor hun inzet wel een goede fooi verwachten.
Men komt er zo maar niet met wat sociaal economische rechtvaardigheid. Kan ik iets aan dat systeem veranderen? Ik kan het niet verhelpen dat in dit systeem - waar ik niet van hou, maar waarvan ik moet leven - sociale gerechtigheid en economische schranderheid niet samengaan. En dat ik daardoor, sociaal gezien, in slechte papieren ben geraakt, moet ik de koop toe nemen. Hoe meer ik verdien, des te hoger zullen de enen mij achten en de anderen mij vrezen en haten. Een tijd lang ging dat nog goed. De dubbelzinnigheid waarin ik permanent leefde, kon ik nog verdringen met hard te werken en met ik erbij verdiende. Maar op zeker ogenblik lukte dat verdringen niet
oneerlijkheid en die afperserij. Ik was er in vastgelopen. Ik had het gevoel te moeten verstikken onder al die maskers die anderen me opdrukten en waaronder ik me verstopte. Niemand bezag me nog en nam me nog voor de mens die ik tenslotte toch nog ben. Iedereen eiste wat van mij, de enen resultaten en mijn geld, anderen mijn kop! Ik wist niet hoe ik eruit moest geraken. Alleen wist ik, dat ik er stilaan aan kapot ging.
Tot Hij omhoog keek en me zag. Ik weet niet meer hoe ik in die vijgenboom was gekomen. Iedereen in de stad had het over die Jezus. Was me dat een drukte en een toeloop toen Hij door Jericho trok. Hoe had ik Hem ooit anders kunnen zien? Want ik hou niet van dergelijke spektakels. En daar keek Hij me aan! En het was waarlijk alsof toen al die maskers van me af vielen. Ik weet niet meer wat toen allemaal door mijn hoofd is gegaan, alleen dit: iemand keek me aan zonder iets te eisen, geen resultaten, geen geld, geen geestelijke prestaties, geen geloofsbelijdenis, geen partijkaart.
Hij ziet je, eenvoudig in jouw situatie. Hij ziet je als de mens die je bent in openheid, vrijheid en goedheid.... "Zacheûus" zei Hij, "kom snel naar beneden uit uw schuilplaats, ik ben vandaag bij u te gast. Gij en uw gezin, ge zijt gered, ge zult leven, daar ben ik toch voor gekomen, om hen die verstikt zijn, te redden".
Ja, de Heer weet hoezeer ik aan 't verstikken was. En nu is waarachtig alles, alles anders!