Momo konnte so zuhören, dass dummen Leuten plötzlich sehr gescheite Gedanken kamen. Nicht etwa, weil sie etwas sagte oder fragte, was den anderen auf solche Gedanken brachte, nein, sie sass nur da und hörte einfach zu, mit aller Aufmerksamkeit und aller Anteilnahme. Dabei schaute sie den anderen mit ihren grossen, dunklen Augen an, und der Betreffende fühlte, wie in ihm auf einmal Gedanken auftauchten, von denen er nie geahnt hatte, dass sie in ihm steckten.
Sie konnte so zuhören, dass ratlose oder unentschlossene Leute auf einmal ganz genau wussten, was sie wollten. Oder dass Schüchterne sich plötzlich frei und mutig fühlten. Oder dass Unglückliche und Bedrückte zuversichtlich und froh wurden. Und wenn jemand meinte, sein Leben sei ganz verfehlt und bedeutungslos und er selbst nur irgendeiner unter Millionen, einer, auf den es überhaupt nicht ankommt und der ebenso schnell ersetzt werden kann wie ein kaputter Topf - und er ging hin und erzählte alles das der kleinen Momo, dann wurde ihm, noch während er redete, auf geheimnisvolle Weise klar, dass er sich gründlich irrte, dass es ihn, genau so wie er war, unter allen Menschen nur ein einziges Mal gab und dass er deshalb auf seine besondere Weise für die Welt wichtig war. So konnte Momo zuhören!"
Uit Michael Ende: Momo.
Wat Piet jaren geleden las en nu weervond op Internet.
Neen, ik had me sinds lang geen illusies meer gemaakt over mijn leven. Ik wist tamelijk goed wat de anderen van mij dachten en waaraan ik mezelf te houden had. Lang heb ik eronder geleden, dat religieus gezinden, en zij niet alleen, me in één adem noemden bij de dieven en de rovers. Misschien hadden ze daarin meer gelijk dan ik wilde toegeven. Maar wie zou het zich niet aan trekken dat hij verdacht, veracht en gehaat wordt? Nee, mijn beroep van tollenaar breng1 het mee, anderen min of meer willekeurig onrechtvaardig te moeten behandelen.
Aanvankelijk noemde ik bedrog dan ook bedrog, en afpersing afpersing tot ik me langzamerhand van mijn slecht geweten heb ontdaan - want zo sterk ben ik nu ook niet, dat ik met een slecht geweten gerust kan leven - en zo begon ik er me aan te wennen er in mijn beroep door te komen zonder geweten ook wanneer ik de oneerlijkheid van de veel gekende excuses me op de zenuwen werkte..."Je moet zien dat je er komt!" "Met wie zou je moeten rekening houden?", "Je moet toch zorgen voor je gezin!", "Wie niet neemt wordt zelf genomen". En ik nam, - met of zonder geweten beroepsmatig profiteerde ik van de kansen, de anderen waren de prooi, het slachtoffer. Ik, ik had toch dat Romeinse belastingsysteem niet uitgevonden. Ik had er het meeste voor geboden, en zo was mij het heffen van tol op invoer en uitvoer en doorvoer ten deel gevallen. Hoeveel pacht ik er nu moest voor betalen staat nu een maal vast, hoe ik het dan doe blijft mijn zaak. En Jericho, verkeersknooppunt, grensstation tussen het oost- en west jordaan-land is nu juist een sprankelende bron van inkomsten. Vaak had ik het liever wat kleinschaliger gehouden, dan had ik niet zoveel medewerkers en ondertollenaars nodig. Want je begrijpt dat ze voor hun inzet wel een goede fooi verwachten.
Men komt er zo maar niet met wat sociaal economische rechtvaardigheid. Kan ik iets aan dat systeem veranderen? Ik kan het niet verhelpen dat in dit systeem - waar ik niet van hou, maar waarvan ik moet leven - sociale gerechtigheid en economische schranderheid niet samengaan. En dat ik daardoor, sociaal gezien, in slechte papieren ben geraakt, moet ik de koop toe nemen. Hoe meer ik verdien, des te hoger zullen de enen mij achten en de anderen mij vrezen en haten. Een tijd lang ging dat nog goed. De dubbelzinnigheid waarin ik permanent leefde, kon ik nog verdringen met hard te werken en met ik erbij verdiende. Maar op zeker ogenblik lukte dat verdringen niet
oneerlijkheid en die afperserij. Ik was er in vastgelopen. Ik had het gevoel te moeten verstikken onder al die maskers die anderen me opdrukten en waaronder ik me verstopte. Niemand bezag me nog en nam me nog voor de mens die ik tenslotte toch nog ben. Iedereen eiste wat van mij, de enen resultaten en mijn geld, anderen mijn kop! Ik wist niet hoe ik eruit moest geraken. Alleen wist ik, dat ik er stilaan aan kapot ging.
Tot Hij omhoog keek en me zag. Ik weet niet meer hoe ik in die vijgenboom was gekomen. Iedereen in de stad had het over die Jezus. Was me dat een drukte en een toeloop toen Hij door Jericho trok. Hoe had ik Hem ooit anders kunnen zien? Want ik hou niet van dergelijke spektakels. En daar keek Hij me aan! En het was waarlijk alsof toen al die maskers van me af vielen. Ik weet niet meer wat toen allemaal door mijn hoofd is gegaan, alleen dit: iemand keek me aan zonder iets te eisen, geen resultaten, geen geld, geen geestelijke prestaties, geen geloofsbelijdenis, geen partijkaart.
Hij ziet je, eenvoudig in jouw situatie. Hij ziet je als de mens die je bent in openheid, vrijheid en goedheid.... "Zacheûus" zei Hij, "kom snel naar beneden uit uw schuilplaats, ik ben vandaag bij u te gast. Gij en uw gezin, ge zijt gered, ge zult leven, daar ben ik toch voor gekomen, om hen die verstikt zijn, te redden".
Ja, de Heer weet hoezeer ik aan 't verstikken was. En nu is waarachtig alles, alles anders!
Een vader liet zijn twee zonen één korenveld als erfgoed na. Zij verdeelden het veld eerlijk. De ene zoon was rijk en ongetrouwd, de andere arm en met kinderen gezegend.
Eens, ten tijde van de graanoogst, lag de rijke man s nachts op zijn rustplaats en zei tegen zichzelf: Ik ben rijk, waarvoor heb ik die korenschoven nodig? Mijn broer is arm, en het enige wat hij voor zijn gezin heeft, zijn de korenschoven.
Hij stond op en ging naar zijn aandeel van het veld, nam een massa schoven en bracht ze naar het veld van zijn broer.
In diezelfde nacht dacht zijn broer: Mijn broer heeft geen vrouw en geen kinderen. Het enige waaraan hij vreugde beleeft is zijn rijkdom. Ik zal zijn rijkdom vergroten. Hij stond op, ging naar zijn aandeel van het veld en bracht schoven naar het veld van zijn broer.
Toen beiden s morgens naar hun veld gingen, verbaasden zij zich erover dat hun koren niet minder was geworden. Er kwam geen einde aan hun verbazing.
Ook de volgende nachten deden ze hetzelfde. Ieder bracht schoven op het veld van de ander. Toen ze iedere morgen ontdekten dat hun koren niet minder was geworden, waren ze ervan overtuigd, dat de hemel hen voor hun goedheid had beloond.
Maar op een nacht gebeurde het, dat de twee broers elkaar op hun weg ontmoetten, de armen vol met schoven.
Toen ontdekten ze wat er gebeurd was en omhelsden ze elkaar. Toen hoorden ze een stem uit de hemel: Deze plek, waar zoveel broederliefde is getoond, is het waard dat daarop mijn tempel opgericht wordt de tempel van de broederliefde.
Henry J.M. Nouwen heeft in een van zijn boeken het verhaal van een gesprek tussen een zusje en een broertje in de moederschoot.
Zus zegt tot broer: Ik geloof in een leven na de geboorte!
Broer reageert hevig: Nee, nee! Dit is alles wat we hebben. Het is hier mooi, donker en warm, en we moeten ons alleen maar aan de navelstreng houden die ons alle voedsel geeft.
Maar het meisje geeft niet op: Er moet toch méér zijn dan dit donker kot. Er moet ergens een plaats zijn waar er licht is, en waar we vrij kunnen bewegen. Maar ze kan broer niet overtuigen.
Dan na lang zwijgen, zegt ze aarzelend: Ik moet je nog iets zeggen, maar ik vrees dat je het weer niet zult geloven. Ik denk dat we een moeder hebben!
Nu wordt klein broertje woedend: Moeder, moeder? schreeuwt hij, hoe kan je dat bewijzen? Ik heb nog nooit een moeder gezien en jij ook niet. Wie heeft er dat nu weer in je kop gepraat? Ik heb je het al gezegd: dit is alles wat we hebben. Waarom wil je toch altijd méér? Hier heb je toch alles en je moet ermee tevreden zijn.
Kleine zus is van dat antwoord stil geworden. Ze durft lange tijd niets meer zeggen. Maar toch kan ze die gedachte niet uit haar hoofd zetten. Omdat ze niemand anders heeft met wie ze daarover kan praten zegt ze dan toch weer: Voel je die spanning niet aankomen? dat is echt onaangenaam. Het doet echt pijn.
Ja, maar wat moet dat betekenen? antwoordt broer.
Zusje: Weet je, ik denk dat deze pijn er is om ons op een ander milieu gereed te maken waar het nog veel mooier is dan hier, en waar we onze moeder zullen zien van aangezicht tot aangezicht. Wat zou dat verrukkelijk zijn!
Maar broertje antwoordt niet meer. Hij heeft genoeg aan dat gezeur van kleine zus en denkt: Ik schenk haar geen aandacht meer, misschien wordt ze wat rustiger.
-Ze zeggen dat een van de oude profeten is weergekeerd!
-In elk geval, voor een belangrijke man, houden ze U.
-Die Jezus, echt een goed mens, zeggen ze.
-Een voorbeeld, zeggen ze, zo moesten ze allemaal zijn.
-Een humanist, een leraar zoals Socrates eens was.
-Ja, of een Goethe, of een Gandhi, zeggen ze.
-Velen noemen U een grote sociale hervormer.
-Een revolutionair van de liefde, hoorde ik iemand zeggen.
Toen vroeg Jezus : En gij, wie zegt gij dat Ik ben ?
Petrus antwoordde dadelijk,
Men hoorde goed dat hij Rahner of Schillebeeckx had gelezen :
-Gij zijt, zoals de Kerk het tegen alle misverstanden en verkortingen, vooral met het oog op een zuiver en eensluidend verstaan van God heeft ontwikkeld, en het vooral op de eerste concilies van Efese en Chalcedon heeft geformuleerd, Gij zijt de Zoon van de Vader, de Logos dus, zijn goddelijk Woord, dat van eeuwigheid in het bezit is van het door de Vader meegedeelde goddelijk Wezen, en dat in de tijd uit Maria een menselijke natuur als voltooide eigen realiteit heft aangenomen, zodat Gij in de eenheid van dezelfde goddelijke Persoon een goddelijke en menselijke natuur ongemengd en ongescheiden, bezit, en als zodanig als waarachtig God en mens moet worden geloofd en beleden.
Simon Petrus was wel een beetje buiten adem toen hij dat gezegd had, maar het was dan ook de moeite waard! Het scheen hem dat Jezus een beetje glimlachte.en Hij verbood hem in ieder geval zo iets aan iemand te zeggen !
Ik zit als t ware in een donker kot. Hier en daar dringt door kleine spleten helder licht naar binnen. Maar eens zullen de bouwvallige muren worden afgebroken en dan zal het volle licht van de zon binnen vallen en me geheel opnemen.
Zo is mijn geloof. Met elke daad van liefde die ik zie of ervaar of zelf bega komt een lichtstraal door de spleten van mijn bestaan en ontmoet ik de liefde van de Heer. Of het nu mijn zus is die zoveel doet voor haar man, of een confrater die voor mij iets opraapt wat ik liet vallen, het zijn als zoveel spleten waar ik iets ervaar van Gods goedheid voor mij.
Men zegt mij: Piet je mag God niet zo populariseren. Maar wat is de Menswording dan : God die mijn broer is geworden? Zo nabij ! Zo nabij dat ik Hem alles mag toevertrouwen. Zo nabij als een vriend of een broer me nabij kan zijn. Ik mag Hem om de hals vliegen ! Alles vragen, plagen !
Ook in de psalmen lees ik dat Hij me als zijn bruid neemt. Mag ik dan er niet alle geneugten, tederheid, humor en warmte erbij nemen ?
Sommige lieve mensen noemen mij Pietje. Mag ik dan niet zijn stem horen die zegt Pietje, hou je van Mij? Ik heb hem geantwoord toen ik bij het graf van Petrus was te Rome : Heer Gij weet het hoe ik Je liefheb.
Wees er zeker van dat je geen vriend hebt die je meer liefheeft dan God: noch broer, noch vader, noch moeder, noch echtgenoot, noch lief, kunnen je zo liefhebben.
-
En vergeet hem niet.
Spreek tot hem zo dikwijls als je kan.
Als je hem lief hebt, zal je wel weten wat zeggen.
Zeg hem wat je te binnen valt over jezelf
en over je zorgen,
zoals je dit alles aan je beste vriend zou zeggen.
Modo di conversare continuamente alla familiare con Dio. (1753)
De liefde is zo goddelijk dat men niet alleen zeggen moet : God is liefde maar ook: Liefde is God. Overal waar iets van zuivere liefde leeft ook al kent zon mens God niet - daar leeft God: goddelijk leven.
De Nieuwe Catechismus bl. 355.
En Augustinus gaat nog een stap verder en keert deze stelling van Johannes om. Men mag niet alleen zeggen: God is liefde, maar veel sterker moet gezegd worden: De liefde is God.