JERICHO;
Ik moest van Jeruzalem naar Jericho,
laat in de namiddag,
langs de stofferige rotsige wegen.
Toen sprongen plotseling uit het struikgewas
twee mannen op me toe.
Ze sloegen me neer.
Ik vocht met vuist en voeten
maar het mocht niet baten.
Ze sloegen en schopten me
tot ik roerloos bleef liggen kreunend van pijn.
Ze namen mijn geld, mijn brieven,
mijn mantel, mijn sandalen.
Oh! Die dag vergeet ik nooit.
Hoe ik daar lag en dacht:
dit is het einde.
Ik bloedde uit neus en mond.
Ik huilde en bad.
Ik hoorde iemand naderen en dacht:
dit is mijn redding.
Een priester, ik zag het aan zijn mantel.
Hij neuriede een psalm:
De Heer is mijn herder
Maar hij zweeg toen hij me zag..
Hij verhaastte zijn stap, vloekte en ging voorbij.
Nadien opeen ezel een leviet.
Hoeveel er nog passeerden weet ik niet.
Ik moet wel half verdoofd geweest zijn
toen ik voelde hoe een hand mijn wangen streelde
en mijn baard.
Moeizaam opende ik de ogen
en zag het gelaat van een man:
Oh zo vriendelijk en goed!
Kan dat wel ? Een Samaritaan?
U moet weten, vrienden:
wij haten dat volk.
Een rotvolk, een duivels volk.
Wij danken de Heer iedere morgen
dat we geen Samaritaan zijn !
Maar hij deed het, vrienden.
Ik lachte door mijn tranen heen
toen hij mijn wonden zalfde,
en verbond met stukken van zijn hoofddoek.
Voorzichtig heeft hij me toen op zijn muildier getild !
Maar verder weet ik het niet meer
.
Het was nacht toen ik ontwaakte
tussen de pakken van de karavaanherberg.
Ik kon mijn ogen niet geloven
toen men mij in het licht van een olielampje
wat brood bracht en wat wijn
en mij verzorgde als een prins.
En toen ik s anderendaags weer verder kon
en afscheid nam van baas en gasten
vroeg ik wie mijn redder was geweest.
Maar niemand wist het.
Hij had zijn naam niet geschreven in het boek.
Maar dit zei iedereen:
Het was zo een goede vriend van jou !
Vrienden dat vergeet ik nooit !.
Piet Moortgat.
|