Na weken van hitte en brandende zon, die veel tuinen vernield heeft, kom ik nu langzaam op mijn positieven. Ik luister naar de regen die met tussenpozen tegen de ramen roffelt en in de verte rommelt de donder, maar zonder veel erg. Bliksem heb ik nog niet gezien en daar zit ook niemand op te wachten natuurlijk. Ik was volledig van de benen en had het gevoel dat ik 200 kg woog. Gebrek aan zuurstof en mijn hersenen leken versluierd door een hittewaas. Het was werkelijk teveel van het goede. In de zomer pleegde ik zo ongeveer buiten te leven en nu stak ik mijn neus niet buiten, bleven alle deuren en ramen overdag dicht en de louvre-draps bleven dicht om elk straaltje zon en de bijhorende hitte, buiten te sluiten. In plaats dat ik buiten leefde, verstopte ik me binnen in het donker of bij kunstlicht. Dat is geen zomer, dat is leven als een holbewoner en gezond is dat ook al niet. Nu heb ik de indruk dat zelfs mijn poriën de frisse lucht en de zuurstof opzuigen en er niet genoeg van kunnen krijgen. Heropleven is dat en ik hoop dat de tuin dat ook kan, want die ziet er maar triestig en belabberd uit. Het gras vindt zijn weg wel terug maar hortensias, die als triestige verbrande hoopjes erbij staan, zie ik geen nieuwe levenssappen krijgen. De hanging baskets hangen nu van ellende en niet omdat het hangplanten zijn.
Binnen drie dagen moet ik ook weer in het ziekenhuis zijn voor een scan en bloedonderzoek en vandaag acht dagen heb ik afspraak met de oncoloog om alles te bespreken en om weer mijn driewekelijkse afspraak met de naald na te komen. Ik maak me normaliter geen zorgen maar nu voel ik me ongemakkelijk met de gedachte aan de onderzoeken en ik weet eigenlijk niet waarom. De vage onrust begeleidt me elke dag en maakt het leven er niet gemakkelijker op. Maar ik zal het, zoals elke keer weer moeten ondergaan en hopen dat ook deze keer alles oké is tot de volgende scan binnen drie maanden. Zolang mijn oncoloog glimlacht als ik bij hem binnenkom, weet ik dat het oké is voor nu. Als hij dat niet doet, weet ik dat het foute boel is en kan ik me weer wapenen tegen de vijand, die me niet veel respijt geeft.
|