De smaak van een dialect zit in de klanken en gemoedelijkheid van de gebruiker.Dus : proef de woorden vooraleer je de betekenis leest.
Aflutsen : aftroggelen. Beroepsraar : profwielrenner. Bewaad : besef, bewustzijn. Dagwand : ( oude landmaat ) 100 roeden. Doddemem : doekje waarin iets zoets was gebonden en dat men ( vroeger) schreiende kinderen in de mond stak om ze te sussen. Effenaf : vlakweg, zonder meer. Fleus : over enige tijd, straks. Gunstag : woendag. Inkel geld : klein geld, pasmunt. Jutweg : hot, rechtsaf ( bevel tot paard ) Kastaar = galjaar : (1) stoere bink, lefgozer (2) iets dat groter is dan normaal. Luzze : loods, afdak, wagenschuur.
Bron: Woordenboek van het Puurse dialect. L Callaert & W Vanachter