l 13 cm voor in het seizoen zijn de mannetjes prachtig gekleurd met een karmijnrood voorhoofd en borst, een grijze kop en een roodbruine rug. Ware juweeltjes die niet voor niets ook wel Robijntjes worden genoemd. Lijkt wat op de Roodmus. Is echter iets kleiner en heeft een witte stuit en een grijzig hoofd. Het vrouwtje is egaal bruin-grijs.
Biotoop: open gebieden met weelderige, gevarieerde kruidenvegetatie en verspreide struiken. Bekende terreinen om Kneuen te zien zijn ook de bermen van spoorbanen met hun verspreide lage bosjes en een veelheid aan onkruiden.
Voedsel: De Kneu is een echte zaadeter die buiten het broedseizoen graag in groepjes zijn kostje ophaalt, niet zelden in flinke groepen gemengd met andere zaadeters zoals Groenlingen, Vinken, Kepen en soms ook Fraters.
Komt in Nederland voor als: Jaarvogel. In landelijke gebieden met veel kruiden en struikgewas, zoals bijvoorbeeld sommige terreinen in de duinen en in de Flevopolders is de Kneu in een groot deel van het jaar algemeen. Vooral in de maanden april en mei ziet men overal Kneuen in paartjes rondvliegen en voedsel zoeken. Zij hebben dan blijkbaar een vaste partner gevonden en doen alles samen. Zij lopen voor je in de berm van de weg en vliegen samen voor je op om even verder weer neer te strijken. Vooral in de duinstreek is de Kneu een algemen verschijning en op Texel kom je hem in de duinen overal tegen, maar ook langs bosranden en bij boerderijen. De aantallen Kneuen zijn in Nederland in september het hoogst. Grote aantallen broedvogels en uitgevlogen jongen zwerven dan nog rond en worden dan al aagevuld met flinke aantallen doortrekkers uit Scandinavië. In oktober vindt de sterkste doortrek plaats en dat is dan net iets later dan het moment waarop de Nederlandse broedvogels wegtrekken. De Kneu overwintert ten zuiden van ons land van België tot vooral in Zuid-Frankrijk en Spanje. Slechts kleine aantallen trotseren bij ons de risico's van de winterse omstandigheden.
Bedreigd of niet? Het verdwijnen van broedgelegenheid zoals heggen en voedsel in de vorm van onkruidzaden zijn factoren die het de Kneu, en hij niet alleen, de laatste decennia flink moeilijk hebben gemaakt.
Grote luide uithalen kent de zang van de Boomklever: "tuuiet-thuuiet-thuuiet". Vaak meerdere keren achter elkaar. Ook geluiden als een steentje over het ijs kan dit vogeltje produceren. De zang is voornamelijk in het vroege voorjaar te horen. Daarna wordt hij stil.
Grootte: Zo groot als een mus. Maar door een ander silhouet lijkt de Boomklever groter.
Sommigen verwarren Boomklevers wel eens met Boomkruipers. De laatste komen in een toch wat andere biotoop voor en zijn onopvallend bruin gestreept en kruipen liefst tegen boomstammen met een ruwe schors (zoals Acacia en Berk) en ze gaan altijd van onderen naar boven. Boomklevers zijn echter mooi gekleurde, spechtachtige vogels die zowel van boven naar beneden als van onderen naar boven kunnen klimmen.
Biotoop: rijk loofbos, bij voorkeur eiken- en beukenbos.
Boomklevers zijn in Nederland vooral te vinden op de zandgronden met oud geboomte.
Ze worden ook steedss vaker in parken en zefs in villatuinen met wat ouder geboomte (vooral Beuken) in de buurt gezien. 's Winters komen ze zonnepitten of hazelnoten van de voertafels wegpikken om die op veilig afstand open te hakken.
Nest: Ze nestelen in allerlei boomholten of -gaten, maar soms in nestkastjes. Boomklevers hebben de bijzondere gewoonte om te grote nestingangen vrijwel dicht te metselen met vochtige aarde. Eekhoorns en andere rovers zoals marterachtigen kunnen dan niet naar binnen.
Water in de tuin Vogels hebben water nodig om te kunnen overleven. Niet alleen om te drinken en te baden, maar ook om de veren in goede conditie te houden. Door het badderen wordt de isolerende werking van het verenkleed in stand gehouden. De lucht wordt dan vastgehouden en dat beschermt ze zowel tegen warmte als tegen de winterkou. Door het waterafstotende vetlaagje om het verenkleed bevriezen vogels niet.
We kunnen vogels naar de tuin lokken door eenvoudige drink- en wasgelegenheid te bieden in de vorm van een vijver of een vogelbadje. Voor een vijver geldt dat er een ondiep gedeelte moet zijn waar de vogels zo in kunnen lopen. In de winter bij vorst kan een vijver open gehouden worden door een luchtpomp en in het vogelbadje kan het water verwarmd worden door middel van aquariumverwarming. In geen geval mag iets aan het water worden toe gevoegd, zoals antivries. Water in de tuin moet het hele jaar aanwezig
Nestgelegenheid Voor veel vogels is het in ons modern tuin- en woonlandschap bijzonder moeilijk om geschikte nestgelegenheid te vinden. We kunnen ze helpen door nestkasten op te hangen die voor plaatsvervangende nestruimte zorgen. De nestkast moet zo geplaatst worden dat de voorkant uit regen, wind of zon hangt. De invliegopening moet dan op het zuidoosten zijn gericht.
We hangen de kast op ooghoogte, zodat de kast ook goed schoon te maken is na afloop van het broedseizoen (eind augustus). Het schoonmaken is belangrijk in verband met mogelijk ongedierte waar andere vogels weer mee besmet kunnen raken. Het aantal nestkasten in de tuin is niet aan een beperking gebonden. We kunnen bijvoorbeeld gerust twee nestkasten aan dezelfde boom ophangen en een minimum afstand is niet noodzakelijk. Hang de kast zo op dat hij vanuit het huis goed gezien kan worden. Er is veel plezier te beleven aan een paartje vogels.
Nestbescherming Vogels nestelen het liefst in een natuurlijke omgeving, zoals in een wilde, natuurlijke heg met meidoorn, braam en wilde rozen. Er is niet alleen volop voedsel te vinden, maar ze bieden de vogels ook nestbescherming. We helpen ze door hagen, bomen en struiken te snoeien en zo een dichte begroeiing te stimuleren. Een goed gesnoeide kamperfoelie biedt naast voedsel en broedgelegenheid ook een goede beschutting. En een braamstruik langs muur of boog of een gaspeldoorn in de tuin kan een veilige plek zijn voor een nest. De doornige takken beschermen de vogels tegen belagers.
Belagers Tot de natuurlijke vijanden van de kleinere vogelsoorten behoren de ekster, Vlaamse gaai, kraai en in mindere mate de sperwer. Ze halen vogelnesten leeg. Het leeghalen is natuurlijk en onvermijdelijk en het blijkt voor het totale vogelbestand niet nadelig te zijn. We kunnen wel zorgen voor een dichte begroeiing die voor meer veiligheid zorgt.
De grootste bedreiging voor jonge vogels zijn wel de niet-natuurlijke vijanden, de huiskatten. Vanwege hun grote aantal horen ze niet bij de natuurlijke vijanden. Het is ook bijna onmogelijk katten uit de tuin te weren. Wel kunnen voorzieningen worden aangebracht in de vorm van kragen van draadgaas of stekels die je rond een boom kunt aanbrengen.
In een vogeltuin bepaald de gewaskeuze de vogels die worden aangetrokken. Om hier een indruk van te geven beschrijven we hieronder enkele planten, struiken en bomen en hun gebruikers.
veeldoordistel: het zaad is erg in trek bij kruisbek, groenling, putter, sijsje, heggenmus en glanskop. bosaardbei: het zaad en de vruchten zijn geliefd bij lijster, mus, vink, groenling, zwartkop, lijster, kraai en kneu. korenbloem: het zaad is voedsel voor sijsje, pimpelmees, kruisbek, kraai, kneu, groenling enputter wilde kamperfoelie: de bessen worden gegeten door vink, lijster, kraai, mees, merel, zwartkop en het roodborstje. wilde wingerd: de blauw-zwarte bessen zijn erg in trek bij barmsijsje, roek, zwartkop, ekster en lijster. vlier: de donkerpaars-zwarte besjes zijn voedsel voor waterhoentje, pestvogel, vliegenvanger, kraai, lijster, tuinfluiter en spreeuw. meidoorn: de rode bessen zijn zeer gewild bij merel, kramsvogel en koperwiek. beuk: de nootjes worden gegeten door specht, mees en vink. witte berk: de gebruikers van het gevleugelde zaad zijn Vlaamse gaai, mus, tjiftjaf, ekster, pestvogel, mees, rietgors en vink.
Wilt gij reeds gaan? het is nog lang geen dag; Het was de nachtegaal, de leewrik niet, Wiens schelle stem in 't angstig oor u drong. Op dien granaatboom zingt hij elke nacht; Geloof me, lieve, 't was de nachtegaal.
Met deze door Shakespeare opgetekende zinnen trachtte Julia haar geliefde Romeo over te halen tot een langer samenzijn. De nachtegaal mag dan een onooglijk vogeltje zijn, door de eeuwen heen bezorgt zijn nachtelijke gezang toehoorders een scala aan onderbuikgevoelens.
even kenmerkende roep 'stieglitz' vestigt de Putter niet alleen vaak de aandacht op zich, maar door deze twee factoren is hij ook met geen enkele andere vogel te verwarren.
Biotoop: Halfopen cultuurgebied en bossige delen in steden. De Putter broedt in de bomen langs straten en lanen, van kinderboerderijen en plantsoenen en beperkt zich niet tot parken en parkachtige landschappen.
Voedsel: Met zijn lange puntige snavel is de Putter uitermate geschikt om de diepliggende zaden van Kaarden, Distels, Klissen en andere platen los te peuteren. Samen met Sijzen worden ze ook vaak aangetroffen in Berken- en Elzenbosjes. Altijd kunnen wij weer genieten als wij zo'n gemengd groepje Sijzen en Putters in de winter in een Els zien hangen, smullend van de zaadjes en vaak zijn ze niet eens zo erg schuw.
Komt in Nederland voor als: Jaarvogel. In Nederland is de Putter vooral in het westen en midden het gehele jaar aanwezig, terwijl in België de soort juist in het oosten acte de présence geeft. De broedgebieden van de Britse en continentale ondersoort van de Putter grenzen in Nederland aan elkaar. De Britse ondersoort (C.c. britannica) heeft zich over het algemeen gevestigd in de bebouwde kommen, soms zelfs in een losse kolonievorm. De continentale vorm (C.c. carduelis) moet hier echter niets van hebben en broedt het liefst ver van enige bebouwing.
Behalve als broedvogel komt de Putter ook als doortrekker regelmatig bij ons voor. In de trektijd en de winter zijn vaak enkele tientallen Putters bij elkaar te zien, foeragerend op ruige terreintjes met veel onkruidzaden.