Een hart onder de riem wil ik je steken, een arm om je schouder wil ik leggen, een schouder wil ik je lenen om te huilen, een zakdoek om je tranen te drogen.
Een bemoedigende glimlach wil ik je geven, mijn oren om naar je te luisteren, mijn hart om met je mee te voelen, maar de weg, die voor de je uitgestippeld is, moet je alleen gaan, alleen:
O Klokken in de najaarsavend, wat luidt uw luien lief en lavend! O Klokken in de winternacht, wat luidt gij als een jammerklacht!
* * *
O Klokken in de najaarsavend! Met liturgieën, klagend teder, als priesters, 't dode loof begravend, dat langzaam zwijmlend dwarrelt neder;
op goud en purperen avondluchten stort gij uw ziel uit, najaarsklokken: die zweeft tot mij, met stenend zuchten, een bleke maagd, met waaiende lokken,
met waaiende lokken en doodse wangen en ogen, waarin tranen beven.... Die zingt heel droef, en - in haar zangen herleeft, één stonde, 't ganse leven,
het leven van de zoete maanden der bloemen - en der minneweelden, toen geur en kleur zoo machtig streelden dat wij ons weer in Eden waanden.
* * *
O Klokken in de najaarsavend, wat luidt uw luien lief en lavend: O Klokken in de winternacht, wat luidt uw luien als een klacht!
Uw luien luidt als 't bange klagen van kindren, in het bos verloren.... Uw luien luidt als 't smachtend vragen naar 't zijn, ons na dit zijn beschoren....
Uw luien luidt als 't hooploos snakken van stervenden, die willen leven.... Uw luien luidt als 't ach der zwakken, die willen maar niet kunnen sneven....
O Klokken in de winteravend, terwijl de vlokken vallen, vallen, heel de aarde in hunne wâ begravend, laat gij uw de profundis schallen....
In hagelbui en windorkanen stort gij uw ziel uit, winterklokken; die waart dan, wild, langs veld en banen, Erinnys, zij, met slangenlokken.
Haar jammeren beheerst de stormen: wie 't hoorde, heeft de slaap verloren. In 't bos verdort het braam en doren, in 't graf versteent het zelfs de wormen;
haar ogen gloeien, roodbekreten, door mist en damp; het bloed golpt rood uit haren boezem; opgereten met drakenklauwen is haar schoot....
* * *
O Klokken in de najaarsavend, wat luidt uw luien zacht en lavend.... O Klokken in de winternacht, wat luidt gij als een lange klacht....
------------------------------------------ wâ - wade - kleed Erin(n)ys - één van de Wraakgodinnen (Furiën): ze zagen er afschrikwekkend uit. Hun haar bestond uit slangen, uit hun ogen droop bloed.
Herfstwind verdrijft de witte wolken, Ganzen trekken langs het lege zwerk, Nog geuren chrysanten en bloeien orchideeën, Kon ik mijn vroeger lief nu vergeten, Bijna was ik gelukkig, Met mijn bloemenboot op de Fen-rivier, Wit schuimt de stroom langs de boeg, Fluit en trom houden maat met de riemslag, Onder 't rumoer broeden sombre gedachten, Jeugd jaagt voorbij, dood staat onwrikbaar.
'k Geniet met dankbaarheid de zachte dagen En de geleidelijke gang der weken, Waarin geen stoot de teed're rust komt breken, Geen winterleed de najaarsstilte plagen.
'k Hoor nòg in 't hout der woudduif innig klagen, En dool gelukkig langs de bocht'ge beken, En in mijzelve loop ik zacht te spreken Bij schoon herdenkens weeld'rig welbehagen.
'k Doorleef het alles weer, de stille weg, Omgroeid met wazig-blauwe slee, de heg, Waardoor zich 't rood gestip van vruchtjes wond;
Ik treed weer in gedachten langs de grond, Waar stapklank zich in 't fulpig gras verloor, Doorgroefd van 't diepe, zwarte wagenspoor.
De meeuwen scheren langs 't verlaten strand, Hun witte buikjes glimmen even op, En nederwaarts gestrekt met spitse kop, Zo laten zij zich vallen op het zand.
De najaarsstilte ligt al over 't land, Het bos vergoot zijn loof, als drop na drop Van bloedend blad vervloot, wijl groene knop Zich zwellend zette aan ronde takkenrand.
De zee is eenzaam, slechts een vage schim Van zeilend schip staat tegen lichte kim, En gaat, nauw-merkbaar glijdend, zacht vooruit.
De zee lacht zilvergrijs getint, Met zoet bekoren van een spelend kind, Zacht boezemdeinend als een blanke bruid.
De mist, uit zilverpeerlen als geweven, laat in de rozige uchtendschemering, de helling langs der grauwe heuvelkling, zijn golvend waas naar 't Westen toe verzweven.
Ter kimme heeft, uit donzen wemeling, een rozewolk heur gouden wiek geheven. Door 't dorre hout, waarin de druplen beven, schiet de eerste schicht zijn schelle schittering.
En sidrend beuren slanke populieren zich op uit kille dauw, die langs de vliet in flarden zijn sluier af laat slieren.
Geen leeuwrik orgelt er een morgenlied; op loden vleuglen schijnt de stilt te hangen; slechts in de verte ruist de zee haar zangen...
De zon bestraalt het rosse beukengoud, Dat in het water glanst met felle pracht, En beukenstammen in licht-grijze dracht Verheffen schitt'rende armen boven 't woud.
Zie hoe de wolkeloze hemel blauwt, En door 't verwelkend takkenweefsel lacht, En zomerdromen weer to brengen tracht, Beloften, o hoe gaarne nog vertrouwd!
Maar 't vreemd geheimvol-stille van den tijd, Der voog'len zwijgen en de diepe rust, Die als een angst beklemmend alles sust,
Doen voelen dat een macht'ge wordt verbeid, Die langzaam nadert, en de vlammendos Verniet'gen zal van 't nu nog pralend bos.
Hoe helderder licht, hoe duisterder. Hoe duisterder hoe meer sterren. Hoe meer sterren hoe groter heelal. Hoe groter heelal, hoe leger. Hoe leger, hoe stiller. Hoe stiller, hoe nader het midden. Hoe nader het midden, hoe meer leven. Hoe meer leven, hoe sterker hart. Hoe sterker hart, hoe aardser. Hoe aardser, hoe verder van het midden. Hoe verder van het midden hoe duisterder. Hoe duisterder, hoe dichter bij de zon. Donker en licht, aarde en hemel is één.
Zij zijn voor sterven en vergaan geboren, zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en hoorde dreunen in mijn oren: wat is u zelve, ijdel mens, beschoren, zo kort als gij hier wandelt bij de rozen op het gras?
Je leest ze van dag tot dag En van week tot week Soms zijn er mensen Die in het leven Zoeken naar een ander Ja, men wil dat graag in de levenswandel Het missen van een bekende Dat lijkt soms het einde Maar het leven is gegeven Om te zoeken niet naar wat op aarde is gegeven Maar wat dient tot het eeuwige leven
Een gedicht van Henriëtte Roland-Holst van der Schalk 1869-1952
De herfst
De herfst talmt nog tussen de blauwe lande' en buigt over ze met zegenende groet, als warmte hangt lang over avondstranden of vreugde nazingt in een klaar gemoed.
Zijn heldre, toch gedempte zegeningen, doordrenken het hart met zó zoete kracht, dat het de last der allerzwaarste dingen voelt slinken tot veerlichte vracht.
De ziel, bevrijd van angsten, rekt haar leden: zij ademt lichter, immers zij vertrouwt: zij buigt zich heen over haar eigen vrede als naar een hemel, die inwendig blauwt.
Een gedicht van Albert Verwey 1865-1936 Bij de dood van een kind
Zij kwam een poos en zag met open oog De wereld aan. Toen is zij heengegaan. Wij wisten nooit wat haar het meest bewoog.
Soms is het of een kind Verdwaald is naar het leven. Het gaat alsof het zich bezint, En denkt: waar is mijn vroegre huis gebleven? Wie weet of ik het straks niet vind.
Soms schijnt het bij zijn komst alreeds volgroeid. Gelijk een zoete vrucht. Beweegt het schomlend door de voorjaarslucht. De huid is warm, die een rijp bloed doorvloeit. Het sterft, zo weinig nog vermoeid? Maar 't raadsel dat het in zich sloot Was de nabije dood.
Gevallen in de chaos als een vonk, Heeft haar gestalte ons kort bekoord. Een vonk - die weer verslonk. Nu tasten wij naar verf en woord En voeden onze herinnering Met een gedicht of tekening.
Het Graf sprak eens het Roosje aan: - Wat moet er met de dauw gedaan, Waarvan uw blaadjes blinken? - - En gij, hernam het Roosje toen, Wat wilt gij met de doden doen, Die in uw diepte zinken? -
Het Roosje zei: - Ik zal te nacht De dauw, die mij de morgen bracht, Tot honigdruppels menglen! - - En ik, lief Roosje! zei het Graf, De doden, die de Heer mij gaf, Verander ik in Englen.
Naar aanleiding van een krantenartikel over online shoppen Ook zo iets zeg gewoon digitaal winkelen op internet Ja, het is wel iets langer... maar eigen taal blijkt tegenwoordig ook niet meer geschikt voor het internetverhaal Dus ik hanteer gewoon mijn eigen taal!
Online shoppen
De mens heeft geen tijd!
Of wordt gemakzuchtig
en gaat online shoppen
Maar ze vergeten dat de
buren
De pakjes aan moeten
pakken
Een vrachtvervoerder komt
aan de deur
En zon man stel je dan
niet teleur
Je neemt het pakje aan
Maar jij moet steeds naar
de deur gaan
Want er wordt een briefje
afgegeven
En zo komen de buren hun
pakje bij je afhalen
In het andere geval moet
je het brengen
Is dat erg?
Voor een keertje niet
Maar tenslotte ben je geen
leverancier van pakjes
En laten al deze mensen
voor hun eigen zaken zorgen
Wil je online shoppen
Dan moet je wel met werken
stoppen
Zodat je overdag thuis
bent
Ja, ik haat al deze
zogenaamde naastenliefde
Want je wordt zo tot slaaf
gemaakt van je buren
Ja, dat gaat wel wat de
ver
U bent heus mijn slaaf
niet
Maar indirect word je dit
dus wel
De mens vermaakt zich op
internet wel
Alle technologie
Zorgt voor allerlei
waandenkbeelden
Het normale leven is
geheel in de war
En bij menige
internetgebruiker vliegt alles naar zn knar
Want je ziet zoveel
En je denkt dat is
makkelijk
Dat wat ik heb gezien
wordt mijn deel
Maar de buren zien scheel
van de man achter de te bezorgen pakjes
Omdat de mensen houden van
hun internet gemakjes!
De bezorger sprak van de
week
Zo zijn gedachten erover
uit
Hij moest soms wel tien
keer ergens bellen
Om de pakjes af te kunnen geven
Want er was een hele
straat niet thuis
Ik zou ze allemaal
terugsturen
En menigeen moet dan maar
zien
Maar dat ging natuurlijk niet
lukken
Want hij is het depot
En de pakjes komen uit
heel Nederland
Meneer vroeg of ik het
vrachtbriefje wilde ondetekenen
Ja zei ik, maar wat heeft
dat voor mij te betekenen
Een gedicht van W.L. Penning 1841-1924 Volkren-broederbond bevrij 't Mensdom van zijn schande.
Volkren-broederbond bevrij 't Mensdom van zijn schande.
Volkren wensen de' oorlog niet Laat uw Wil beslechten! Wraak- en roemzucht dreige of vlei' - Voert de duivel Heerschappij Als 't hem faalt aan Knechten?