Gij zijt me als 't zonnetje in de mei, Zo lieflijk, rein en goed, Dat bloemen strooit in bos en wei, En vogels zingen doet; Toch schildren zon en lentedag U trouwe liefde niet, Mijn engel met uw zoeten lach, Mijn leven en mijn lied!
Vaak is een Meidag koud en grijs: Zoo dikwerf schuilt de zon, En geeft de tere bloempjes prijs, Die ze in de morgen won; Bij u haalt meenge lentedag In trouwe liefde niet, Mijn engel met uw zoeten lach, Mijn leven en mijn lied!
Gij zijt me als 't zonnetje in de mei, Zo lieflijk, rein en goed: Dat brengt gebloemte in bos en wei, Gij vreugde in mijn gemoed; Hoe licht en zonnig iedre dag, Wanneer mijn oog u ziet, Mijn engel met uw zoete lach, Mijn leven en mijn lied!
Er onstaat in mijn hart een nieuwe liefde, Stil en groot, Die, evenals een bloem verhief de Stengel en kelk, zo schoot Door mijn borst, en door mijn ogen kliefde Zich de weg, en bood Zich aan mijn ogen bloot: een nieuwe liefde.
En nu zie ik mijn nieuwe liefde, Die zich ontweefde Aan het kristal Van mijn ogen, door het Heelal Gaan, alsof een Wezen daar zweefde, En ik roep uit met zachte schal: Wie zijt gij, mijne liefde?
En zij zegt tot mij met een stem zo helder als kristal En goud, recht staande: Ik ben de liefde Van uit uw borst gekomen, De Liefde voor 't Heelal.
En zacht gaat henen mijn klare Geliefde, Henen naar de Mensheid. En zij schijnt als waaraan geen grens leit, Liefde.
En zal ik 't u vertellen? - mijne liefde, Die is de Alles omvattende Liefde, Gaat voor mij uit, heen door de grote zaal - En ik volg haar - van het stralend Heelal.
En toen is 't of zij, als een gordijn, hief de Lucht, en ik zag daar voor ons als kristal, Stralend en donker, en donker als de straal Van licht in sneeuw en regen, Mensen die leefden.
Ziet gij die slaven in hun zwarte ellende? Zei zij tot mij met een stem klaar van liefde, - En zij werd één met hen in zachte liefde, - Die was het die uwe liefde niet kende. En ik werd één met haar oneindige liefde, En met haar zelve, liefde zonder einde.
Zij is de Nieuwe Liefde. Zij is de Zon Van uit de Bron Der Menschheid.
En hoort uw hart: hoort gij uw hart niet slaan ? Daar is de maat waarop uw dagen dansten. Niet wen gij waart met weelden overlaên of dronken van een overmoed'ge waan, stond ge in de rei die blijde tijd omkranste.
Brandde in uw brein al 't lijden dat het droeg leg op uw hart uw hand, en gij zult horen al de geheimen die, nog ongeboren, zich voeden als aan een aren-zware voren gesneden door uw pijn, o klare ploeg.
Niet gij beschikt de zwaarte van de schoven en buiten u wordt alle zaad gekeurd. Tracht in u-zelf berustend te geloven, aldaar ge uw hart, aldaar ge uw bloeme beurt, indachtig dat geen roos in de ijlte geurt.
Toen 'k gister, als de nacht begon, Zacht klopte aan liefjes deur, Ontwaakte een bloem in haar balkon En spreidde zoete geur, Maar eer de liefde aan scheiden dacht Bij 't scheemrend morgenlicht, Sloot stil de priesteres der nacht Haar purpren bloemkroon dicht.
Wanneer de zoete nacht verdwijnt, De zon in 't Oosten gloort, En heel de buurt opnieuw verschijnt En snapt aan deur en poort, Dan schenkt mijn liefste op markt en straat Haar minnaar blik noch groet: De schalke zegt, dat ze om de praat Gelijk de nachtbloem doet.
Hij is vol waardigheid de dorpsschoolmeester, Staat glanzend aan de rand der maatschappij, Betuttelt alles en hoort nergens bij, En is van komaf een gewone heester.
Hij heeft zich dan maar prachtig opgewerkt! Daarom heeft hij zon stekelige glimlach. Hij zag alleen wat in de lijn der klim lag. En verder is zijn kennis maar beperkt.
Hij neemt de ruimte op zijn geboortegrond, Waarop ook anderen hun voordeel zoeken. Zeker, hij gunt hun dat, máár er is rang!
Hij zegt niet veel, docht heeft een kwade mond, En die tot oppositie zich verkloeken Krijgen een grauw, en worden klein en bang.
Kindje! Dat zacht met je vlasblonde popje Speelt, je rein stemmetje kan nog niet schreien, 't Lacht nu en zingt in moederlijk verblijen Tederlijk voor popje een liedje, - je kopje
Wiegt als een bloemetje, dat bij het glijen 's Avonds van de avondwind, 't zijige knopje Deint, en vleiende van de zon nog 'n dropje Krijgt van haar wijn, om welig te gedijen.
Kindje! Nu wiegt het leven je in zijn Brede armen, als een popje zo zacht, je Ogen zijn bloemen, het daglicht dat lacht je Moederlijk toe - het sterke leven wacht je,
Mocht eenmaal - o! Kindje moge altijd mijn Liefde als 'n krans muziek om je hoofdje zijn!
Een gedicht van Rosalie en Virginie Loveling 1834-1875 en 1836-1923
Onze volksheld
Wij voelen het vaderlands harte Wel fier in de boezem slaan, Als we aan de voet van zijn standbeeld, Op zijn geboortegrond staan; Wie herroept zich niet in 't geheugen Zijn feiten, zijn heldendaân?
Wij roemen zijn hoge gaven, Zijn burgerdeugd, zijn moed: Hij offerde aan 's lands belangen En rust en goed, zijn bloed. Wat wonder als 't zicht van zijn beeltnis Ons harte kloppen doet?
Wij gieten zijn trekken in 't koper, Wij beitlen ze in marmersteen; Hij ligt in het graf onverschillig, Sinds eeuwen in 't graf alleen. Hij is vóór zijn tijd gestorven: Wie zond hem zo vroeg daarheen?
In 't leven slecht begrepen, Veracht, miskend, gehoond, En na de dood met lauwren Door 't nageslacht gekroond: Ziedaar hoe men de daden Van grote mannen loont.
0 laat ons liever de blikken Beschaamd ten gronde slaan, Wanneer wij zitten gebogen Over onze geschiedenisblaân; Of aan de voet van zijn standbeeld Met vriend of vreemdling staan.
Onze volksheld sluimert in de aarde, Zijn rust zij er niet gestoord, Want wat wij hem misdeden Is schandlijk, ongehoord: Wij hebben hem vals beschuldigd, Wij hebben hem wreed vermoord.
Een gedicht voor mensen die ziek zijn of het moeilijk hebben Ergens gelezen en nu hier geplaatst
Sterkte ..
Een kaartje om te laten weten wie ziek is wordt hier niet vergeten Deze kaart en deze bloemen doen hun warme werk ze fleuren je op ze laten je leven ze maken je weer gezond en sterk het is geen pretje om ziek te zijn maar lachen is toch het beste medicijn
Hierbij een bont boeketje Van alles door elkaar En mocht je piekeren, lieve .... Dan kijk je hier maar naar Wij hopen dat je heel, heel snel Weer helemaal hersteld Want heus, alleen gezondheid Is wat in 't leven telt
Een warme wens en een bloemenboeket om je een beetje op te beuren wij hopen voor jou een spoedig herstel zodat je snel weer op zult fleuren
Ook al zit 't even tegen blijf vertrouwen in jezelf blijf geloven in de goede dingen je herstel komt dan vanzelf
Je voelt je vermoeid je voelt je niet prettig het ontbreekt je vandaag aan moed daarom stuur ik je dit lieve kaartje dan gaat het je morgen vast wel weer goed
Hier loop ik alleen op straat de woorden die in mijn hoofd zitten zeggen niks Niks omdat ze mijn gevoel niet omschrijven De mysterie ligt diep verborgen Sluipend als een wezen door mijn ziel En de minuten op de klok tikken weg zodat ik weet hoe laat het is
Hier ligt in 't onderaardse hok, Het rift van darme Mr. F. Begraven onder deze koorsteen: Hij was geboren t' Amsterdam, Zo zwart als een Westfaalse ham, Doorrookt gelijk zijn besjes schoorsteen. De rook was ook zijn element, Waardoor hij menig parkement Heeft om de damp aan stuk gekorven. Hij hemeld' op een donderdag; Had hij gewacht tot zaterdag, Hij was zo vroeg nog niet gestorven.
------------------------------------- ander - nl. een ander grafschrift hok - ruimte rift - lijk koorsteen - grafsteen in het koor van de kerk besje - grootmoeder ook - dan ook parkement - tabaksblad
Van Mr. F. ligt 't lichaam in dees kas; Die veel van rook en damptuig heeft geschreven. Die steeds met rook geleek 's mensen leven, 't Geen als een rook verdwijnt en wordt tot as. Zijn geest is ook als rook omhoog gedreven, Gelijk zijn rif hier is tot as gebleven; Alsof het maar verbrande toebak was.
--------------------------------------------------------- Mr. F. - Focquenbroch was meester in de medicijnen. kas - kist rif - lijk toebak - tabak
Konijntje kan zijn oortjes stellen, Konijntje kan zijn oogjes schuinen, heeft al zeven springgezellen om te hollen op de duinen. Langoor, Schuinoog, Huppelbeentje droomt nu in zijn eentje.
Wij zijn zo jong niet als wij doen geloven. Ik ben: hoe oud wel? jij haast twintig jaar. Achter dit lage voorhoofd, onder 't kroezig haar dat al je kammen breekt, drijft wèlk bereeknen boven?
Je weet, men moet niet altijd geven na beloven, 't gevaar van geven is dat elk bezit weegt zwaar. Je hoofdje waakt, waakt sedert lang, nietwaar? De droeve dwaas, die meent je hart te roven!
De najaarsvliegen laten zich niet vangen door de belijmde strook die van de lamp afhangt - en 't leven heeft zo véél niet uit te hangen!
Een kind als jij en ik mag vrijuit spelen, overal, met de zekerheid dat niets hem vangt, overal, met de vrees zich elders te vervelen.
---------------------------------- uit: Rose en geel (Parlando 1930)
Nu draaide 't windje, met de zon, Door 't oosten heen naar 't zuiden; Dat is zo goed als 't wezen kon, Voor boer en buitenluiden. Het blaadje rolt zich uit de knop, Het veld wordt groen, het zaad schiet op, De nachtvorst zal 't niet plagen; Wij krijgen warme dagen.
Wij hebben lang genoeg gezucht, Als werden wij vergeten; Daar komt opeens de zachte lucht... Nu willen wij 't niet weten, Maar menigeen heeft vaak gezegd: Die kou is naar, dat weer is slecht! Als moesten wij 't niet loven, Als kwam het niet van Boven.
Nu staan wij daar beschaamd, niet waar? Hoe zullen we ons verschonen? De lucht is warm, de lente is daar, Het groen komt zich vertonen. Och, lieve Heer! zie gunstig neer! Wij klagen nooit ons dagen meer; Wij willen dankbaar leven; Och Heer! wil ons vergeven!
De dag breekt spoedig aan, de grote dag der dagen, Die dood en grafkuil uit de schepping weg zal vagen. Dan zal de teedre gâ, voor een onsterflijk leven, De vriend van hare ziel in de open armen zweven, Hem drukken aan de borst, en juichen dat het graf De toevertrouwde schat zo heerlijk wedergaf! Dan zinkt op nieuw de vriend aan 't hart zijns vriends ter neder, Dan vindt de moeder haar geroofde zuigling weder !