Foto
Zoeken in blog

Beoordeel dit blog
  Zeer goed
  Goed
  Voldoende
  Nog wat bijwerken
  Nog veel werk aan
 
Inhoud blog
  • praktisch
  • bloemen
  • vogel
  • de jonge
  • lied
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Altijd in beweging met van alles en nog wat...

    08-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.gelatenheid

    Een gedicht van Johannes Immerzeel 1776-1841

    Gelatenheid

    Gelatenheid in 't lot
    toont eerbied voor een God
    die alles wat Hij geeft
    zo wijs berekend heeft.

    Ziet zich de onnoozle mens
    gedwarsboomd in zijn wens,
    zijn wrevel stort zich luid
    in zucht en weeklacht uit.
    Grimt hem de rampspoed aan,
    hij krimpt reeds voor het slaan,
    en kermt de echo moe
    bij de eerste slag der roe,
    alsof hem 't lot te wreed,
    te ondraaglijk lijden deed.
    Slaat hem het ongeluk
    de stugge nek in 't juk,
    zijn knieën knakken neer;
    geen adem rest hem meer.
    Gesmaald door maag en vrind,
    schreit hij zich de ogen blind,
    en bidt het dove graf
    een haastige uitkomst af.

    Kortzichtig schepsel! zwijg,
    en voer geen dwaze krijg
    met de onnaspeurbre Macht,
    die kruis bedeelt naar kracht,
    die kommer en ellend'
    uit hoge ontferming zendt,
    opdat de kroes der smart
    tot loutring strekk' van 't hart.

    De straal vervare u niet
    die de onweerwolk ontschiet,
    en beef niet voor 't gerucht
    dat klatert door de lucht;
    maar zie hoe 't hemelnat
    weer bloesem, kelk en blad
    verfrist, verkwikt en drenkt
    en kracht en leven schenkt.
    Zie hoe de lucht reeds dunt
    en weer de doortocht gunt
    aan 't licht, dat goudstof strooit
    en om de wolkrand plooit
    en nu de donder zwijgt
    opnieuw ten wagen stijgt.

    Hou tegen alle leed
    het hart ten kamp gereed!
    Al wat ooit de aarde gaf,
    verslenste en viel weer af.
    De bloem die 't meest verrukt,
    wordt dikwijls 't eerst geplukt;
    de plant, die 't weligst groeit,
    is meest het eerst verbloeid;
    de boom die 't vruchtbaarst tiert,
    wordt door het ongediert'
    de vruchten 't eerst ontroofd
    die 't bloesemblad belooft.
    Ook zo is 't met uw lot;
    ook zo met elk genot
    gij smaakt het, en het vliedt:
    gij zijt geen dag, geen uur
    gewaarborgd voor zijn duur;
    daar meest het eerst verdwijnt
    wat u 't bekoorlijkst schijnt.
    Hou tegen alle leed
    dan 't hart ten kamp gereed!

    En treft u 't ongeval,
    sta als de steenrots pal,
    die tot in 't hart der aard'
    met de ijzren wortel vaart,
    en 't hoofd biedt aan de orkaan,
    hoe fors zijn vlerk moog slaan.
    Beur ongeschokt het oog
    vanuit de ramp omhoog,
    en verg in 't smartlijk lot
    nooit rekenschap van God.
    Let minder op 't gemis
    dan 'tgeen u over is;
    wees dankbaar! want hoeveel
    blijft nog op aarde uw deel!
    Hoeveel voor u ten baat,
    dat anderen ontstaat!
    Hoeveel nog lacht u aan,
    voor andren lang vergaan!
    En is uw droef gekwel
    niet vatbaar voor herstel?
    Almachtig is de hand
    die 't wentlend lot omspant,
    en zoet en zuur bedeelt,
    en wat zij wondt weer heelt!

    Vertwijfel in 't verdriet,
    kortzichtig schepsel, niet!
    Gelatenheid in 't lot
    toont eerbied voor een God
    die alles wat Hij geeft
    zo wijs berekend heeft.

    schrijver

    08-04-2014 om 20:08 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    06-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.half april
    Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899

    HALF APRIL

    Gij blauwgekaakte wolken daar,
         halfwit, omtrent uw boorden,
    die gruwzaam in de hemel moêrt,
         en grimt in ‘t gramme noorden:
    hoe lange speelt gij, koud en kil,
         de baas nog hier? ‘t Is half april!

    ‘t Is onbermhertig koud; en ‘t kan,
         de zonne ondanks, gebeuren,
    dat, ‘s morgens, al dat gers is, wit
         geruwrijmd, staat te treuren!
    Waar wilt gij, boos geweld, naartoe,
         des winters? Wij zijn wintermoe!

    ‘t Moet zomer zijn, geen koude lucht,
         die bijt en straalt; ‘t moet open,
    dat, wachtende, in de botte zit
         of weer in ‘t gers gekropen,
    van schuchterheid, voor ‘t nijpen van
         de hardgevuiste winterman!

    Staat op, gij oosters zonnelicht,
         en schiet, bij volle grepen,
    uw schichten uit; doorkwetst, doorlijdt
         het graf, daarin, genepen,
    de zomer zat: verrijzenist
         des konings kind! Te late al is ‘t!

    Hallelu-jah! dan zingen zal,
         dat ‘t wederklinkt alomme,
    de gorgel los, de vogel en
         de luidgekeelde blomme;
    de klepel zal de klokke slaan
         en kondigen de Koning aan.

    12/4/1897

    schrijver

    06-04-2014 om 11:41 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    05-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.antwoord
    Een gedicht van C.S. Adama van Scheltema 1877-1924

    Antwoord

    Ach kind: waarheid en leugen
    Zijn altijd wat verward,
    Want geen van beide deugen
    Ze alleen voor 'n mensenhart.

    Weef tusse' uw hart en 't leven
    Het kleed van schone schijn -
    De bloemen daar geweven
    Zullen de ware zijn.

    Als andren ze anders noemen
    Hebben zij ook gelijk -
    Het zijn nu eenmaal bloemen
    En leugens tegelijk.

    Wat deert het of het waar is
    Zo 't u wat moois verhaalt -
    Als 't kleed ten leste klaar is
    Wordt 't toch weer uitgehaald.

    Niet gans uw ogen sluiten,
    Alleen maar meer of min: -
    't Is binnen niet, niet buiten,
    Maar altijd middenin!

    Uit stilte en strijd

    schrijver

    05-04-2014 om 22:42 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    04-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mensheid
    Een gedicht van P.L. van de Kasteele 1748-1910

    De voortreffelijkheid der mensheid.

    De Vleizucht moog een lofzang zingen,
    Als Heerszucht mensenbloed vergiet,
    Om volken door haar wenk te dwingen;
    Zij schat, onsterfelijk mens! zij kent uw grootheid niet.

    Geen troon verheft, geen stulp vernedert;
    Het goud versmelt, en de eer is schijn;
    Maar 't hart, door eedler smaak vertederd,
    Zingt vrolijk; ‘'t Is voor mij genoeg, een mens te zijn.’

    Voortreflijkst Schepsel! Heer der Aarde!
    Uws Makers liefde! Uws Makers beeld!
    Gevoel, als Gods geslacht, uw waarde,
    En toon, dat in uw geest de Geest der Godheid speelt!

    Zo pronktet ge eens, gelijk een çeder;
    Dan ach! nu ligt ge in 't stof geveld:
    Gij storttet van uw hoogte neder,
    Daar ge, al wat u omringt, hier tot verwoesting stelt.

    En nog wil God de mensheid eren:
    Gods Zoon werd mens, en stierf op aard,
    Leer mensdom, leer uw zelf waarderen;
    Zo veel is uw behoud zelfs aan de Godheid waard.

    Al moog deze Aarde een handvol schijnen
    Bij 't groot Heelal, een stip bij God;
    Al ziet ge u op dit stip verdwijnen;
    De mensheid van Gods Zoon plaatst mensen naast bij God.

    Hij heeft uw schuld op zich genomen,
    En is tot ons met 's Vaders Geest,
    Tot God met ons rantsoen gekomen:
    Hij is een mens bij God, en God bij ons geweest.

    Hij heeft de mensheid hoogst verheven,
    God zag in Hem, schoon 's Mensen Zoon,
    De heiligheid der Godheid leven;
    En wij, wij zien in Hem de mensheid op Gods troon.

    Daar mag Zij 's Wereld lot bestieren,
    Ten nutte van de Broederschaar:
    Wij zullen ook eens zegevieren;
    De kroon is in de hand van onzen Middelaar.

    Wat is het groot, een mens te wezen!
    Schoon de Englenrang ons hoger schijn;
    Wij, in 't verheerlijkt vlees verrezen,
    Wij zullen, meer dan zij, gelik aan Jesus zijn.

    Hij, die met ons als broedren handelt,
    Liet ons zijn Woord en Geest te pand,
    Welaan! zijn voetspoor nagewandeld!
    Daar Jesu's mensheid is, daar is ons Vaderland.

    ô Mens! hoe Godlijk zijn uw schatten!
    Het stof is voor 't gewormt bereid;
    Niets eindigs kan uw heil omvatten.
    Gods rijkdom is uw schat, uw leven de Eeuwigheid.

    Gezangen (1790)

    schrijver

    04-04-2014 om 21:38 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    03-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.spiegelbeeld
    Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
    HET SPIEGELBEELD.

    Vriend, als gij door de wouden dwaalt,     
    Zingend Uzelf in 't groen vergetend,
    Zingend Uzelf in 't groen vergetend,
    Dat mederuisend rijst en daalt
    Die broederblijheid welkom hetend,

    En gij Uw ziel verliest, verdeelt
    In 't duizendvoud gelede leven
    Zo gans, dat zelfs de dood een beeld   
    Uit dromen lijkt, met loof omgeven,

    Mocht dan de zon, of 't rustloos lied
    Uw lippen naar een dronk doen dorsten,
    Wijl gij daar knielt vol zorg dat niet
    Uw hand het kostlijk bronnat morste,

    Denk, vriend, dat gij Uw hoofd niet richt    
    Voorover boven 't klaar weerkaatsen,
    Want schrikken zult ge om Uw gezicht
    Als van de aanblik eens melaatsen,

    En eenzaamheid zal om U zijn
    Als waart gij Naar het laatste wezen,
    In 't hout zult gij Uw dodenschrijn
    En in het mos Uw groeve vrezen.

    Liederen en balladen (1911)

    schrijver

    03-04-2014 om 22:06 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    02-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zomer
    Een gedicht van J.A. van dèr Mouw 1863-1919

    Hij wil gaan liggen, uitblazen een poos

    Zomer

    3.

    Hij wil gaan liggen, uitblazen een poos,
    En hangt smaakvol in evenwijd'ge bogen
    Zijn dweilen uit, om onderwijl te drogen,
    Rood, geel, groen, blauw van verf en bloed en roos;

    Op 't tekenvuil in 't oosten gooit hij boos
    De kop'ren kam, nu helemaal verbogen. -
    Pet-blauw, knoop-geel, stuiptrekkend vastgezogen
    Veel buit aan kam: hij voelt zich virtuoos.

    Daar krauw'len uit de schurft luizen en maaien:
    Ze zien verbleken de onschaadlijke dweil,
    En machtloos-verre tanden groenig laaien:

    Lovend hun luizengod in luizenstijl
    Gaan dankbaar ze naar bed, en vroom en geil
    Kruipen ze zwetend op elkaar en n.....

    schrijver

    02-04-2014 om 22:00 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    01-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.straks
    Een gedicht van J.A. dèr Mouw 1863-1919

    Straks vieren we Zaterdagavond

    Zomer

    2.

    Straks vieren we Zaterdagavond: Wind
    Bezemt en ragebolt met macht van water
    De luizen weg, en met rat'lend geklater
    Hagelen de eier, droogramm'lend als grind.

    Met drie, vier tanden, roestig-groen, begint
    De geelkoperen kam haar werk, en slaat er
    Op los in roos en schurftgebergte, en staat er
    Een luis of teek, knappende dood hij vindt.

    De luizen vluchten naar hun stedennesten:
    Ze hebben meen'ge Zaterdag doorstaan,
    En laten zich door 't nat lawaai niet pesten.

    De wind amechtig dweilt langzaampjes aan
    Tot wriemelende hoop de tekenresten;
    De luizen laat hij: dàt is niets gedaan.

    schrijver

    01-04-2014 om 22:43 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    31-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.aardoppervlak

    Een gedicht van J.A. van dèr Mouw 1863-1919

    't Aardoppervlak zie 'k als een schedelhuid

    Zomer

    1.

    't Aardoppervlak zie 'k als een schedelhuid:
    Zweetstralen, sijp'len stinkende rivieren,
    Waarlangs vuil-groenig roos en schimmel tieren;
    Gebergten schurft steken er boven uit;

    Mens-luizen, in hun nesten meest op buit
    Rondkrauw'lend, zie 'k land'lijke blijdschap vieren,
    Verpletterd soms, als 't trekken van wat spieren
    De rotsen storten doet, schurftkluit na kluit.

    De hemel lijkt een broeierige pet,
    Aan gele knoop, die doorschijnt, in vervoering
    Om 't mooie weer jolig scheef opgezet;

    En smullend van de zweetdamp, loom en vet
    En week en wit hangen in stille ontroering
    De wolkenteken aan de blauwe voering.

    schrijver

    31-03-2014 om 21:51 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    30-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.kriokusjes
    Een gedicht van Jacobus van Looy 1855-1930

    De krokusjes

    In sliertjes en slipjes,
    Gestreept-groene tipjes,
    Gesproten uit velletjes bruin,
    Uit stronkjes en blaêrtjes
    En rafele haartjes,
    De krokusjes bloeien schuin.

    Al de een over de ander
    Verrijken ze elkander
    En pronken, pralen van zon;
    O, dat is wel zeker,
    Dat nooit gouden beker
    In goudgloed het van hen won.

    Uit donker gewemeld,
    In straling verhemeld,
    Hun eigen schaduw tot gloor;
    Verdrievoud, ontstoken,
    Gemond en vol sproke,
    Ze blinken hun bloeidag door.

    Hoe stijf ze er prangen
    En dringen ze en drangen
    Al winterse winter voort.
    O, dat is wel zeker,
    Dat nooit gouden beker
    Als zij bij het ogenblik hoort.

    En als, hocus-pocus,
    Van krokus tot krokus,
    Zo'n goud-schijnend bijtje komt,
    En luchtigjes, blijdjes,
    Met goud aan zijn dijtjes,
    Er eventjes zingerig bromt;

    Uit hel daalt, omsomberd,
    Oranjig, geömberd;
    Van dagbreek naar zonsondergang,
    Beglimpt door zijn vlerkjes
    En deugdzame werkjes,
    Om 't goudstaafje gaat zijn gang;

    Daar wrocht in zijn kelder,
    Door donker, door helder,
    Er kneedt en krabbelt mij voor,
    Om àl wat zal zoemen
    Op duizenden bloemen
    De komende zomer door;

    Is 't al mij genoeg,
    En 'k lach om gezwoeg,
    Is alles onnozel me nou;
    Wanneer er daar bloeien
    En glanzen en gloeien
    De krokusjes van mijn vrouw.



    Maart 1921.

    Gedichten (1932)

    schrijver

    30-03-2014 om 21:52 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    28-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ode
    Een gedicht van Pieter Nieuwland 1764-1794

    Orion.

    Ode.


    Wie heft, met statelijke pracht,
    Bij de achtbre stilte van de nacht,
    Uit d'oceaan het hoofd naar boven?
    Wie blijft in 't aanzien van Diaan',
    Die vruchtloos poogt die gloed te doven,
    Met onverzwakte luister staan?

    Zijt gij 't, Orion! voor wiens licht
    Der kleiner zonnen flikkring zwicht,
    Als 't licht der maan voor Febus glansen?
    Rijs, grote Orion! rijs omhoog!
    Zijt welkom, held! aan onze transen!
    Verruk, verruk ons starend oog!

    Wat sterrenglans, die eerbied baart,
    Praalt op uw' gordel, knots en zwaard,
    Bezaaid met tintelende vieren!
    'k Zie Betelgeuzes rode gloed
    Uw schouder, naast Bellatrix, sieren,
    En Rigel flonkren op uw' voet.

    Ik zie, daar u de stier ontvlucht,
    Voor de opgeheven vuist beducht,
    De Noordse beer van verre grimmen.
    De bloedige Aldebaran zelf
    Ontwijkt uw knots, bij 't statig klimmen,
    En ruimt u plaats aan 't stargewelf.

    Zo drijft ge, in 't schoon Elysisch woud
    Daar zich der helden schare onthoudt,
    Voor u de woeste dieren henen!
    Zo hebt ge, in 's werelds morgenstond,
    Met al uw luister vroeg verschenen,
    Auroras teder hart gewond.

    Dit zag de wreevle Jachtgodin;
    Haar wrok ontvlamde om deze min,
    Zij deed u door haar schichten sneven.
    Jupijn verijdelde die nijd,
    Door hem aan hoger trans verheven,
    Blinkt gij daar eeuwig, haar ten spijt.

    Rondom u schittren zon bij zon,
    Daar Sirius en Procyon
    Met diep ontzag uw schreên verzellen.
    Wie noemt in klanken, zwak van toon,
    Die heiren, door geen oog te tellen?
    Wie schetst hun godlijk, eeuwig schoon?

    ô Gij, geleidster van mijn held,
    Die, als gij onze zon verzelt,
    Uw  naam verleent aan onze dagen!
    ô Heldre hondster! zou uw licht
    De voorboô zijn van felle plagen?
    Ons siddren doen op u gezicht?

    Neen! 't bijgeloof verzon dien waan.
    Mij lacht uw glans beminlijk aan,
    Vorstin der hoge sterrenkoren!
    'k Voel, daar mijn eerbied op u staart,
    Gedachten in mijn ziel geboren,
    Wier vlucht mij opvoert boven de aard.

    Is elk dier lichten, die gij ziet,
    Zelfs 't kleinste, dat uw oog ontvliedt,
    ô Stervling! slechts voor u in wezen?
    Is, bij 't gezicht van 't stergewelf,
    Geen denkbeeld ooit in u gerezen
    Dan 't nietig denkbeeld van u zelv'?

    Vermeetle! draait voor u alleen
    De ganse schepping om u heen?
    Is ze u alleen ten dienst gegeven?
    U, die, uit nietig stof geteeld,
    Het broos genot van 't vluchtig leven
    Met vlieg en mier en made deelt!

    Zijt gij op de aarde zo gering;
    Die aarde, trotse sterveling!
    Is een dier duizendduizend bollen
    Die om dezelfde grote zon
    In afgeperkte banen rollen,
    Licht scheppen uit dezelfde bron.

    Elk, elk gevoelt haar heerschappij.
    Die streeft bestendig haar op zij,
    Daar deze uit afgelegen streken
    Haar eens in vijftig eeuwen groet,
    Of ligt, haar wijd gebied ontweken,
    Slechts eens bestraald wordt door haar' gloed.

    Elk lichtje, dat gij tintlen ziet,
    Zelfs 't kleinste, dat uw oog ontvliedt,
    Is zulk een bron van licht, omgeven
    Van werelden, die, zonder tal,
    Als stofjes door elkander zweven,
    En veilig zijn voor schok en val!

    Verbeelding! is u niets te hoog,
    Zo leer mij gindse heldre boog,
    De goddelijke Melkweg, kennen.
    Voer, langs dat breed en glansrijk spoor,
    Mijn trage geest, op vlugge pennen,
    De wijde kreits der schepping door.

    Die baan, wier zacht en lieflijk licht
    Slechts wolkjes vormt voor 't scherpst gezicht,
    Is een gestel van sterrenheemlen,
    Wier eindloos flauwe tinteling
    Van verre schijnt dooreen te weemlen,
    Zich samensmelt tot éne kring.

    Hebt gij de grenspaal nu ontdekt?
    Weet gij, hoe ver de schepping strekt,
    ô Stervling! eindig van vermogen?
    Zo sla nog eens, uit dat verschiet,
    Op held Orions beeld uwe ogen,
    En zink, verzink dan in uw niet!

    Orion! uw volmaakte glans
    Voert mij omhoog van trans in trans,
    Ontrukt mij' geest aan 't aardse duister!
    Mijn oog beschouwt u uren lang,
    En telkens vindt het nieuwe luister,
    En nieuwe wondren voor mijn zang!

    Is 't waar? of faalt mijn zwak gezicht,
    Dat ginds een kring van bleker licht
    Meent in uw prachtig zwaard te ontdekken?
    Een dunne vlek, wier flauwe schijn
    Zich telkens poogt aan 't oog te onttrekken?
    Wat mag dat glinstrend wolkje zijn?

    Dat glinstrend wolkje, sterveling!
    Is ook een melkweg, in wiens kring
    Ontelbre sterrenstelsels weemlen,
    De uwe ligt in glans gelijk!...
    Verbeelding! daal! verlaat die heemlen,
    Eer mijn geschapen geest bezwijk'.

    schrijver

    28-03-2014 om 22:03 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    27-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.lentemergen
    Een gedicht van Bernard van Meurs 1835-1915

    Lentemergen.

    God! wâ'n hemels mergenuur!
    Uut 'en wolk van goud en vuur
    En ik weet nie hoeveul kleuren
    Zie 'k de zon heur schiefke beuren.
    En umhoog deur 's hemels blauw,
    En umleeg ien 't drupke dauw,
    Lienks en rechts en wied en zied -
    't Is al straolen wâ ge ziet!

    Hè! hoe lekker, hoe gezond
    Weit het wiendjen ien mien mond!
    'k Vuul 'et deur mien borstje dringen,
    't Duut mien hart van vreugde springen. -
    Plaoggeest, stil, wâ duuje daor,
    Zóó te stoeien met mien haor?
    Wiendje, blaos maor naor 't oe lust,
    'k Bin van mergen goed gemutst.

    Kiek, dâ kleine grut, och Heer!
    't Vliegt en fladdert op en neer,
    't Schommelt op de gruune rieskes,
    't Tjielpt en fluut op alle wieskes.
    Och, wâ mag ik graog oe zien!
    Toe maor, wês nie bang veur mien:
    'k Gaf oe kruumkes van beschuut,
    Haolde nooit oew nestjes uut.

    't Is van 't jaor 'en vroeg gewas:
    Al de weien staon vol gras;
    Kiek die bluumkes met hun kupkes
    Aorig loeren uut de knupkes!
    En die boom as sneuw zoo wit -
    Teiken dat er vrucht aon zit.
    Alles fleurig, alles schoon...
    'k Dank God dat ik buuten woon!

    Lieve moeder, 'k bin zoo blij,
    Maor oe mis ik nog hierbij.
    ‘Mietje, ik vuul 't mien iengegeven:
    ‘'k Zal de Meimaond nie beleven!’
    Zeide mien nog op 'et lest.
    Ach, dâ woord is waor gewêst...
    Maor bij Onzen Lieven Heer

    Kriekiende Kriekske (1894)

    schrijver

    27-03-2014 om 21:16 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    26-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Columbus
    Een gedicht van Barthold Hendrik Lulofs 1787-1849

    Columbus, bij het eerste gezicht van Amerika.

    Zijt, zijt gegroet, ô zaalge velden,
    Door 't jeugdig morgenlicht bestraald!
    Gij bossen, bergen, beken, beemden,
    Waar langs mijn blik, als dronken, dwaalt!
    ô Groot, ô nameloos verrukken,
    Dat in mijne aadren bruist en gloeit!
    O, 't zal mij eindlijk dan gelukken,
    'k Zal eindlijk dan de bodem drukken,
    Die heel mijn ziel en zinnen boeit!

    Heb dank, heb dank, ô eeuwig Wezen,
    Wiens oog het gans Heelal doorziet!
    Dan ach! mijn tong moog klanken staamlen,
    Naar waarde danken kan ze U niet.
    Gij, die in mijne borst dat smachten
    Naar 't verre strand ontvlammen deed,
    Gij gaf mij moed, geduld en krachten,
    Der dwaze schimptaal te verachten,
    Hoezeer hun spot mij 't hart doorsneed.

    Naar 't Westen, Westen heengestevend!
    (Dus klonk uw stem in mijn gevoel)
    Naar 't Westen, Westen volgehouden;
    Daar ligt het groots, het heerlijk doel!
    Houd moed, hoe lang ook niets dan baren
    En lucht u blauwen voor 't gezicht,
    Wat waterplas ge ook mocht bevaren,
    En ge echter steeds met vruchtloos staren
    De blik naar 't Westen houdt gericht.

    Ik hield die moed, - U, U zij de ere! -
    Hoe vaak op nieuw het zonlicht scheen,
    Sinds 't machtig Spanje aan Palos stranden
    In 't wijkend vergezicht verdween;
    Hoe afgemat mijn blik ook dwaalde
    Aan 't eind der wester hemeltrans;
    Maar ach! 't zij Hesper vriendlijk straalde,
    't Zij 't morgenrood in 't Oosten praalde,
    Slechts golven blonken in hun glans.

    Doch toen het dondrend oproerkraaien
    Der scheepsliên mij in de oren klonk,
    Als hun, bij 't vruchtloos voorwaarts streven,
    Geen enkle straal van hoop meer blonk;
    Toen rampen zich op rampen tastten,
    Toen 't schimpend rot zich in mijn schand',
    In mijn verguizing zou vergasten,
    Toen, toen klonk uit de top der masten
    De vreugdekreet: ‘het land! het land!’

    ô Gij, uw groenend hoofd verheffend
    Uit zilvren baren, heerlijk land!
    Ras zullen Genuas banieren
    In 't koeltje wappren van uw strand!
    Maar neen! - in mijner Vadren streken
    Werd ik met hoon en spot belaan;
    Toen 'k daar van wisse hoop dorst spreken,
    Daar hulp en bijstand af wou smeken,
    Zag elk mij als een' dromer aan.

    En ginds, waar Lisbons Koningswallen
    Zich spieglen in de trotse vloed,
    Die door het goud van zijne zanden
    Zijn spattend zilver bruisen doet;
    Daar..... 'k mocht er 's Vorsten zetel nadren,
    Men hoorde mij doorslepen uit,
    Doch zond - ô schelmstuk van verradren!
    Nog kookt mij 't ziedend bloed in de aadren -
    Een' lafaard naar de verre buit.

    Moog Spanje dan de vruchten oogsten,
    Door 't wester aardrijk voortgebracht,
    Door Genuas en Lisbons heersers,
    Als hersenschimmen, dwaas belacht!
    Moog dan Castielje lauwren plukken!
    Komt, broeders, riemen in het zout!
    O! 'k smacht naar 't bovenaards verrukken,
    Die grond, die heilge grond te drukken,
    Die thans Euroop door mij aanschouwt.

    Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1813

    schrijver

    26-03-2014 om 22:21 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    25-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verstoord geluk
    Een gedicht van G.W. Lovendaal 1847-1939

    Verstoord geluk.

    In mijn tuin een sijsje zat,
    Dat zo'n aardig nestje had.
    't Vleugelde in zijn groengeel pakje
    Vrolijk in de bomen rond,
    Van het takje op de grond,
    Van de grond weer op het takje.
    In het nestje zat zijn schat,
    Die drie jonge sijsjes had.

    Lustig ving met zoet gezing
    't Kleine fijne kwinkelding
    Al in d'ochtend aan te kwelen
    Heel zijn zonnig hartje leeg,
    Twinkelde of het perels reeg
    Met zijn nebje uit zijn kele;
    Keek maar naar zijn lieve schat,
    Die drie jonge sijsjes had.

    Nu is alle blijheid uit;
    't Sijsje roept met droef geluid,
    Treurig tuurt hij naar zijn nestje
    Dat nu bengelt in de wind
    Zonder wijfje, zonder kind;
    Nog wat veertjes is het restje.
    Nimmer ziet hij weer zijn schat,
    Die hij zo heeft liefgehad.

    Triest en eenzaam zit hij daar
    Als een kluwentje in elkaar,
    Voelt niet, hoe de winden woeden,
    Ziet mijn kruimkens brood niet staan,
    Staart alleen zijn nestje aan,
    Voelt alleen zijn hartje bloeden.
    En de jongen die het deed
    Weet niets van zijn grote leed.

    Kindergedichten (1914)

    schrijver

    25-03-2014 om 16:23 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    23-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de schuchtere

    Een gedicht van Gentil Antheunis 1840-1907

    De Schuchtere

    Zij lonkte naar mij, zo verscholen.
    Haar blik scheen te zeggen: ‘Welaan!’
    Ik stond daar op brandende kolen,
    En kon toch geen stapje vergaan.

    't Hart poppelde mij van verlangen!
    Och God! wat de liefde toch is!
    'k Vond woorden, zo schoon als gezangen,
    En toch bleef ik stom als een vis.

    Dan naderde ik zo maar gedurig.
    Zij spoorde mij aan met een lach;
    Mijn hart zong: ‘ik min u zo vurig!’
    Mijn mond zei: ‘Marie, goede dag!’

    En 'k borst dan op eens los in tranen;
    En of zij dat beter verstond,
    'k En weet 't niet, maar 'k mag het wel wanen;
    Zij kuste mij 't woord uit de mond.

    Uit het hart! (1874)

    schrijver

    23-03-2014 om 21:37 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    22-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.felice
    Een gedicht van Eduard Brom 1862-1935

    Felice (2)

    Nu, hoge Vrouwe, weet ik wie gij zijt,
    Als de ochtend zie 'k uw blanke schoonheid klaren:
    Het Godlijke, dat mensenzielen wijdt,
    Komt zich in u volheerlijk openbaren!

    Gezegend zij mijn lang gestreden strijd.
    Daar 'k liefde en lauwren lachende mag paren,
    En mijn Felice u zegenend belijd,
    Met wie 'k ter hoogste glorie op zal varen!

    Felice, ik juich uw blijden lichtnaam uit,
    Waaraan de reinste zaligheid ontspruit,
    Als 'k hem in eerbiedvol geloof zal noemen!

    Uw liefde is mijn, uw liefde, godlijk groot,
    Die hemelvreugde wekt uit ziele nood...
    Hoe zoude ik u mijn ‘hoog Geluk’ niet roemen!

    schrijver

    22-03-2014 om 21:48 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    21-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.voorjaar
    Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939

    VOORJAAR

    De hagelbuien raatlen door de hemel.
    De bamboestangen klapperen luidruchtig.
    De wilde ganzen trekken krijsend verder.
    Het water kreeg een korte snelle golfslag.
    Het gele leem vertroebelt de rivieren.
    't Heldere van de zee trekt zich terug.
    Het wilde voorjaar spiegelt in mijn ogen.
    Ik voel een schok door 't plekje roerloosheid
    Dat mij aan hemels stille midden bindt.
    Ik zie u aan, gij slaat uw ogen neder.
    't Is voorjaar, en een stem zingt in ons beiden
    Dat ik zeer sterk ben, en nu zaaien wil.

    Ruischende bamboe (1937)

    schrijver

    21-03-2014 om 22:49 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    19-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.mijnheer
    Een gedicht van E. Laurillard 1830-1908

    MIJNHEER DE HOUDER.

    Mijnheer De Houder is een wijze;
    hij zegt maar niet op alles 'ja',
    Maar gaat, bij elk verzoek of voorstel,
    De staat der zaak nauwkeurig na.

    Zo geeft hij dus ook nooit zijn hulpe,
    Als wijsheid weigering gebiedt;
    Verkeerd te geven, doet men kwaad mee;
    Dus, dan geeft hij veel liever niet.

    Men vraagt hem om een kleine gave,
    Ten bate van 't mishandeld dier.
    “Wel, neen!" zo luidt zijn ernstig antwoord,
    "Voor dieren? Neen ik! Hoor eens hier:
    Door mensen wordt zo veel geleden,
    Zoveel ellend, zoveel gemis,
    Dat - neem dit oordeel mij niet kwalijk! --
    Die zorg voor dieren ziek'lijk is."

    Steun wordt gezocht en geld gezameld
    Voor 't liefdewerk van 't Rode Kruis.
    “Neen!" zegt hij, "kom me dit niet vragen,
    Want daar ben 'k zeker niet van t'huis ;
    Ik zeg: men moet geen oorlog voeren,
    Maar neemt gij nu gekwetsten op,
    Dan geeft ge een premie aan bet slachtwerk;
    Dat is de onzinnigheid ten top." -

    Een warm en ijv'rig vriend der Zending
    Vraagt hem een gaaf voor 't Heidendom,
    “Mijnheer!" is 't antwoord, vastberaden,
    “Kom met dit aanzoek nooit weerom;
    Er zijn in eigen land en natie
    Nog zoveel heid'nen ! - 't geeft geen pas,
    Zoveel te doen voor verre volken,
    Alsof bet hier niet nodig was." -

    Hem wordt de nood eens mans beschreven,
    Onlangs ontslagen uit de cel.
    “Verlangt gij, dat ik daaraan doen zal?"
    Zo spreekt hij, - “neen! ik dank je wel,
    Een eerlijk mens heeft vaak behoeften,
    Waar niemand ooit met ernst op let;
    Maar boeven helpt men; - fraaie liefde,
    Die zo een loon op 't misdrijf zet!"

    “Mijnheer! indien 'k eens honderd gulden
    Van u ter leen ontvangen mocht," ...
    “Neen, man! die iets van mij wil lenen,
    Die heeft een slecht adres gezocht;
    In dit geval kan 'k ook niet geven,
    Maar anders, ziet ge? in 't algemeen,
    Geef ik nog liever vijftig gulden,
    Dan dat ik vijf en twintig leen." -

    “Mijnheer !" ... "Och, hemel! weer een noodkreet
    't Wordt voor mijne ogen geel en groen,
    Van al die noden, al die vragen,
    Ik kan toch niet aan álles doen !"

    schrijver

    19-03-2014 om 22:15 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    18-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.lenteboomgaard
    Een gedicht van Marie Boddaert 1844-1914

    Lenteboomgaard.

    Hier is jonge aarde één wijde bloesemhalle.
    Bomen en bomen zover de ogen reiken
    Doen takske aan takske in gulle blijheid prijken
    Met bloesemsneeuw, sneeuwigste sneeuw van alle.

    Is 't niet of uit zonhemel neer kwam strijken
    Een vlucht van vlindertjes, zó neergevallen
    In dromerig verpozen; duizendtallen
    Van vlerkjes fijn, die vleugelbloempjes blijken?

    Al mondjes 't leven drinkend in de lucht,
    Gretig, intens. En 't goudlicht neergezegen
    Liefkoost en koestert ze. Ritsling van vlucht

    Van kleine vogel even.... Dan bewegen
    Noch ritslen meer.... Àl stilte, àl teerheid: zacht
    Om ons van 't leven mysterieuze macht.

    schrijver

    18-03-2014 om 12:06 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    15-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.aarde
    Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924
    Haar lichaam lijkt de volle rijke aarde

    Haar lichaam lijkt de volle rijke aarde,
    En als de hemel zijn haar blauwe ogen,
    En als de ronde bergen zijn haar hoge
    Borsten en buik, die nu een Mensheid baarde,

    Een Mensheid, van een oneindige waarde
    Van Vrijheid, en een oneindig vermogen
    Van krachten, die zich nu op haar bewogen
    Als in van 't paradijs de zaalge gaarde.

    O zie haar nu de volle benen strekken,
    En de hoge machtige armen rekken,
    Langs de zeeën, als de bergen der aard.

    O zie op haar de duizendtallen beelden
    Van hare kindren, - in haar moederweelde,
    O zie de blik waarmee zij op ze staart.

    schrijver

    15-03-2014 om 21:11 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    14-03-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.putje

    Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903

    Het putje van Heiloo.

    Hoe lieflijk ligt het klein Heiloo
    Van 't hoge bos beschut;
    Een kerk zeer oud staat daar gebouwd,
    Daar achter is een Put.

    Die Put (een schat voor mens en beest)
    Met heldre bron gevuld,
    Die is daar altijd niet geweest,
    Zoals gij horen zult.

    Toen Willebrord de Kruisleer bracht
    Van d' overkant der zee,
    Was 't hier één zand in 't heidens land,
    Één droge, dorre steê.

    De tocht was lang, de hitte bang,
    De reisfles uitgeput;
    Des Heiligs borst versmacht van dorst....
    En nergens huis of hut!

    Daar staat hij, leunende op zijn staf,
    En ziet vergeefs in 't rond,...
    Daar knielt hij neer, en bidt zijn Heer,
    Daar opent zich de grond.

    Daar vloeit een zilverklare bron,
    Die alle nood verdrijft,
    Waar Willebrord zijn dank bij stort,
    En die gezegend blijft.

    Dat is de put van 't klein Heiloo,
    In Kenmerland beroemd;
    Die 't wonder looft ontdekk' zijn hoofd
    En strooi hem met gebloemt.

    schrijver

    14-03-2014 om 21:39 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2006


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!