Foto
Zoeken in blog

Beoordeel dit blog
  Zeer goed
  Goed
  Voldoende
  Nog wat bijwerken
  Nog veel werk aan
 
Inhoud blog
  • praktisch
  • bloemen
  • vogel
  • de jonge
  • lied
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Altijd in beweging met van alles en nog wat...

    16-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.aanblik

    Een gedicht van Jacques Perk 1859-1881

    Eerste aanblik

    En, peinzend, zie 'k uw zee-blauwe ogen pralen,
    Waarin de deernis kwijnt, de liefde droomt
    En weet niet, wat mij door mijn adren stroomt:
    Ik zie naar u, en kan niet ademhalen.

    Een gouden waterval van zonnestralen
    Heeft nooit een zachter aangezicht bezoomd....
    't Is of me een engel heeft verwellekoomd,
    Die met een paradijs op aard kwam dalen.

    'k Gevoel mij machtig tot u aangedreven
    En buiten mij. 'k Was dood, ik ben herrezen,
    En voel mij tussen zijn en niet-zijn zweven.

    Wat hebt gij, toveres, mij goed belezen!
    Aan u en aan uwe ogen hangt mijn leven:
    Een diepe rust vervult geheel mijn wezen.

    schrijver

    16-04-2016 om 23:52 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    15-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.morgenstond

    Een gedicht van Pieter Nieuwland 1764-1794

    De morgenstond

    Hoe lacht ons met vernieuwde glansen
       De zon, die ’t al met vreugd vervult,
       Terwijl zij de Oosterkimm’ verguldt,
    Weer vrolijk toe van ’s Hemeltransen.

    Aurore ontsluit, in ’t geel gewaad,
    Met ving’ren, juist van verwe als rozen,
    Terwijl haar zachte kaken blozen,
       De poorten van de dageraad.

    Nu schijnt het veld opnieuw herboren,
       Daar ’t pluimgedierte, dat in ’t woud,
       In stille vrijheid zich onthoudt,
    Ons reeds zijn schelle stem laat horen.

       Hoe wordt ons hart verkwikt, verheugd,
    Daar duizend zangrige orgelkelen
    Hunn’ onbedwongen veldzang kwelen,
       En delen mede in onze vreugd.

    De Landman, thans, thans verfrist van leden,
       Verlaat, door ’t rijzend licht gewekt,
       De stulp, die hem ter woning strekt,
    En gaat naar ’t veld met rasse schreden.

       Hij melkt, blijgeestig opgestaan,
    Zijn kudde, vrij van wrange zorgen,
    En voert, al zingende, elke morgen
       Het grazig zuivel steêwaart aan.

    Hoe ligt de dauw, bij zilvren droppen,
       Verspreid op bladers, plant en kruid.
       Zie, hoe zich elke bloem ontsluit:
    De morgenstond ontluikt hun knoppen.

       Thans rijst de zon voor elks gezicht,
    Zij droogt de liefelijke rozen,
    Zij doet de heuveltoppen blozen,
       En stelt het hoog gebergte in ’t licht.

    Terwijl in de altoos vruchtbre streken,
       In ’t loofrijk bosje, op ’t eenzaam land,
       Langs bochtige oevers, dicht beplant,
    Het zacht geruis der zilvren beken,

       En ’t veldmuziek onze oren streelt.
    Gij houdt ons hart als opgetogen,
    Door al uw gaêd’loos schoon bewogen,
       Natuur, met zo veel glans bedeeld!

    Gij kunt ons oog, ons harte wekken
       Tot vreugd, zodra het kriekend licht
       Zich zelve ontdekt voor elks gezicht
    Terwijl we alom Gods gunst ontdekken.

       Zo heuglijk is het veld, wanneer
    De zon, gehuld met goud en glansen,
    De morgen maakt aan de oostertransen;
       Dus blinkt Goeds goedheid keer op keer.

    De zon, vast meer en meer aan ’t klimmen,
       Bestraalt het aardrijk met haar gloed,
       En, daar ze onze ogen scheemren doet,
    Verlaat zij spoedig de oosterkimmen.

       Zij rijst, terwijl ze alom natuur
    Verheugt, verkwikt met heldre stralen:
    Zij koestert de aarde uit ’s hemels zalen
       In een doordringend zonnevuur.

    Gedichten (1788)

    schrijver

    15-04-2016 om 21:42 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    13-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.orgeltrapper

    Een gedicht van N.J. Storm van 's Gravensande 1788-1860

    De dove orgeltrapper.

    In zeker dorp, ik weet niet waar,
    Maar 't feit is toch waarachtig,
    Was eens een man van tachtig jaar,
    Maar toch nog knap en krachtig,
    Hij hielp met vlijt, jaar in jaar uit,
    De boeren bij het maatgeluid
    Van hunne schelle gorgel,
    En trapte, met een stoute gang,
    Altoos, bij 't vrome kerkgezang,
    Den win in 't statig orgel.

    Maar eens is hem, 't was vinnig koud,
    In gure winterdagen,
    De kerk daarbij ondicht en oud,
    Een kou op 't hoofd geslagen:
    Eerst deed hem hals en keel zoo zeer;
    Toen viel het op zijn kiezen neer,
    En eindlijk op zijne oren;
    En wat men spuit, en hoe men papt,
    De man, die stout het orgel trapt,
    Heeft zijn gehoor verloren.

    Zo ras dit bitter ongeval
    Aan ieder openbaar is,
    Vergaart der scheepnen zevental,
    Met schout en secretaris.
    Men overweegt met veel beleid;
    Besluit dan, met eenparigheid,
    Een ander te engageren,
    En om de oude, dove man,
    Die nu toch niet meer trappen kan,
    Eervol te pensioneren.

    Maar toen de schout hem dit besluit
    In scriptis kwam vertellen,
    Roept hij terstond weemoedig uit:
    ‘Waarom mij dus te kwellen?
    Ik hoor wel zang noch orgelklank,
    Maar ben slechts aan mijne oren krank,
    En kan nog wakker stappen;
    Mijn benen zijn nog even goed,
    Mijnheer de schout! en daarmee moet
    Ik immers toch maar trappen?’

    Nu laat de schout het schependom
    Opnieuw bijeen beschrijven;
    Het geeft de man zijn post weerom,
    En laat hem trapper blijven:
    Ook had men niet zo ras bedacht,
    Dat wel op 't budget was gebracht
    Een post van traktementen;
    Maar dat men, voor 's mans pensioen,
    Moest op de huur een omslag doen
    Van twee of drie percenten.

    Nu trapt hij weer, met nieuwe moed,
    De wind in de orgelpijpen;
    Het ging, gelijk voorheen, ook goed,
    En 't laat zich ligt begrijpen:
    Want, schoon hij 't spelen was gewend,
    Was de organist een domme vent,
    Een doodeenvoudig wezen;
    Hij speelde, alleen maar op 't gehoor,
    De boeren al hun psalmen voor,
    En kon geen noten lezen.

    Hij laat altoos, jaar in jaar uit,
    Op d' eigen trant zich horen:
    Geen enkel nootje tot besluit,
    Gene enkle noot te voren:
    Is de ene regel afgedaan,
    Dan vangt hij aanstonds d' andre aan;
    Hij houdt niet van dat talmen:
    En dus weet onze dove bloed
    Ook steeds, hoe lang hij trappen moet
    Voor ieder van de psalmen.

    Zo ging het steeds op d' eigen trant,
    En ieder was tevreden,
    Tot laatst een reizend muzikant
    Het dorp kwam binnentreden.
    't Was zondag, en de kerk ging aan;
    Het boerenvolk kwam aangegaan
    Langs wegen en langs velden.
    Hij wandelt mee; verwonderd hoort
    Hij van een orgelspel 't akkoord;
    Dat hoort men op 't land toch zelden.

    Hij gaat op 't orgel, hoort een poos
    De kunsteloze klanken,
    En merkt alras, wat virtuoos
    Men dat geluid mag danken!
    Het orgel was een meesterstuk;
    De speler, als gezegd, een kruk,
    Zo schoon een werk niet waardig;
    En echter was, hoe vreemd het schijn',
    (Dat thans maar zelden waar zal zijn!)
    Hij op zijn spel hovaardig.

    De vreemdeling, een andre vent,
    Een baas in 't orgelspelen,
    Maakt onze man zijn compliment,
    En weet zijn hart te stelen;
    Hij prijst zijn spel en roemt zijn kunst,
    Beveelt zich needrig in zijn gunst,
    En noemt hem zijn professie;
    En op zijn vraag, om 't volgend lied
    Voor d' organist te spelen, biedt
    Hem deze de eer der sessie.

    Nu rukt hij elk register uit
    En maakt een vreeslijk leven,
    En speelt het lied met vol geluid,
    Dat ieder zit te beven.
    Geen boer, die ooit geweten had,
    Dat zulk een kracht in 't orgel zat.
    't Kon d' organist niet wezen.
    Men waant, dat ligt de duivel zelf
    Dus dreunen doet het kerkgewelf,
    En is in duizend vrezen.

    De vreemdeling speelt rustig voort;
    En, 't geen nog nooit gebeurde,
    Nu overschreeuwt men geen akkoord,
    Dat elk de long schier scheurde:
    Want, sinds het orgel had gestaan,
    Had nooit een pijp zo aangegaan,
    Als zij nu alle speelden.
    Stokstijf en stil aanschouwt men 't werk;
    En 't scheen, als waar' de ganse kerk
    Vervuld met wassen beelden.

    Maar eensklaps zwijgt het orgel stil,
    In 't midden van een regel....
    De vreemdling krijgt een koude gril,
    En de organist zegt: ‘Vlegel!
    Wat knoeit gij hier? gij, vreemde guit!
    Ik speel nu zelf het lied wel uit’....
    Maar, wat hij ook mag grijpen,
    En wat hij vat en wat hij treedt,
    Geen toon meer, die zich horen deed:
    De wind was uit de pijpen.

    De vreemdling echter, bleek van spijt,
    Vermoedt, waar 't aan mocht schelen,
    En waant, de trapper ligt, uit nijd,
    Hem eens een pots wou spelen.
    Hij vliegt er heen, en mat en moe
    Zit daar de man, met de ogen toe,
    En met de handen samen;
    En, daar hij, met een bars gelaat,
    Schier spraakloos voor de oude staat,
    Zegt juist de trapper: ‘Amen!’

    ‘Wat bidt gij?’ zegt hij, ‘onglukskind
    't Is hier nog tijd van zingen.
    Ter balken op, en geef mij wind!
    Pas beter op uw dingen.’
    En de oude ziet verbaasd hem aan;
    Hij kan zijn woorden niet verstaan,
    Maar ze in zijn wenken lezen,
    En zegt: ‘Wat wou gij, goede vrind!
    Mij nu nog leren, hoeveel wind
    Bij elk gezang moet wezen?’ -

    De vreemdling gaat, en loost een zucht,
    En wandelt weer naar buiten;
    Maar hoort aldra, wat vreemde klucht
    Hem in zijn werk kwam stuiten.
    ‘Ach!’ zegt hij, ‘k zie maar al te wel,
    Het gaat, ook bij het kunstigst spel,
    Als in de meeste zaken:
    Men kan, met alle vlijt, gewis,
    Als ons de wind ongunstig is,
    Niet in de haven raken!’

    Vaderlandsche letteroefeningen (1821)

    schrijver

    13-04-2016 om 22:14 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    12-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zomerse avond

    Een gedicht van Hubert Poot 1689-1733

    Zomerse Avond

    De moede zonnewagen
    Staat vrachtloos, d' avondzon
    Zinkt in de westerpekelbron.
    Aldus ontglippen ons de wentelende dagen.
    De star der Mingodin
    Ziet d' eerste op 't aardtrijk neder.
    Mineias dochters vliegen weder:
    Ook spant de stille Nacht zijn zwarte paarden in.
    Wij zien de schemeringen
    Verdikken, waar we staan.
    Alrede heft de gulden maan
    Haar horens op, en rukt ter bane in harer kringen.
    Hoe rust het hangend loof
    Der luisterende bomen!
    Geen wind beroert de vlakke stromen.
    Het slaperige veld wordt blind en stom en doof.
    Thans telt de herder blijer
    't Gestalde vee, half vet.
    De melkmeid schikt haar hoofddoek net,
    En wacht met ongeduld de komst van hare vrijer.
    De stad, het woelen moe,
    Sluit, angstig voor gevaren
    Die in 't bedrieglijk duister waren,
    Haar logge poorten, en elk huis zijn deuren toe.
    Voort biên de heuse bedden
    De matte werkliên rust.
    De halve wereld voelt met lust
    Zich uit de dichte drom der daagse zorgen redden.
    Ware Amaril nu mijn,
    Wij zouden onder 't schuilen
    Voorwaar geen droge kusjes ruilen;
    Maar och! zal mij 't geluk wel ooit zo gunstig zijn?

    ---------------------------------------------------
    Mineias dochters - vleermuizen

    Gedichten (1722)

    schrijver

    12-04-2016 om 21:33 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    11-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.duif

    Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924

    Zoals de duif

    Zoals de duif
    Zweeft door het licht,
    Zo zweef ik door het licht
    Der liefde.

    schrijver

    11-04-2016 om 21:40 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    10-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.afscheid

    Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922

    Afscheid

    Eén ogenblik van het voorbije leven
    Als voor 't bewogen spiegelvlak te staan
    Van rimplend water, dat met stadig beven,
    Het beeld, eer het tot stand komt, doet vergaan.
    De vorm te zien, die in het water drijft,
    Onzuiver zo van kleuren als contouren,
    Die, vluchtig bij het allerlichtst beroeren,
    Geen wezen heeft, dat in zichzelf beklijft...

    En heen te gaan - en niets dat achter blijft
    Dan dingen, die wij meenden te bezitten,
    En niet ons eigen waren, die als klitten
    Nog hechten in de plooien van ons kleed,
    Maar die wij van ons doen, zoals we leed
    En bitterheid en zorgen van ons deden,
    Als niet van ons, als dingen van 't verleden...

    Een oogwenk voor het vlottend watervlak te staan
    En naar 't verwarde spiegelbeeld te staren,
    Dat nog de trekken draagt, die de onze waren,
    En stil en eenzaam heen te gaan.

    schrijver

    10-04-2016 om 16:29 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    09-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.geboortedag

    Een gedicht van E.J. Potgieter 1808-1875

    WILLIAM SHAKESPEARE'S GEBOORTEDAG

    23 april 1564.

    1

    Geen poëzie als die van 't moederharte,
    Wanneer ze bij de wieg haars eerstlings zit,
    Niet zalig door vergetelheid van smarte,
    Gelukkig wijl zij mijmrend dankt en bidt!
    Hoe was ze uw deel voor lange reeks van jaren,
    Aan Avon's boord, gij bleke jonge vrouw!
    Die 't venster uit het landschap in mocht staren,
    Die droomde wat uw Billy worden zou!
    Het eerste groen zag wit van bloesemregen,
    Een blij gegons zwierde om door geur'ge lucht :    
    Och! lache 't lot als 't jaargetij hem tegen!
    Die zoete wens werd hoorbaar in uw zucht.
    Wat vreesde gij dat hij uw wichtje wekte?
    Wat gluurde gij om 't kleed een lange poos?
    Zie, 't armpje rust, dat straks zich kozend strekte,
    Zie, 't mondje zwijgt, aanvallig als een roos!

    schrijver

    09-04-2016 om 21:41 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    08-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.wolk

    Een gedicht van Abraham van Collem 1885-1933

    Liever dan mens te zijn, werd ik een wolk

    Liever dan mens te zijn, werd ik een wolk,
    Te drijven tussen woeste vlammenzeeën;
    Zij groeien aan het ochtendfirmament.

    Liever dan wolk te zijn, werd ik een boom,
    Hij staat hoog op in het heet licht te kijken,
    Iedere gedachte is een blad.

    Liever dan boom te zijn, werd ik een zee,
    De zee wordt door oud gouden licht begoten,
    Duizenden gestalten neemt zij aan.

    Liever dan zee te zijn, werd ik een God,
    God maakt zonnen, manen en de sterren,
    Met zijn hand raakt hij den einder aan.

    Liever dan God te zijn, werd ik een mens,
    Ik zou de mensheid maken tot een God
    Van alle goden, zonnen en planeten.

    Nieuwe liederen der gemeenschap (1920)

    schrijver

    08-04-2016 om 22:03 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    07-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sterren

    Een gedicht van Albert Verwey1856-1936

    De deizende sterren

    De deizende sterren, zij tink'len
    Hun vesper mij na, waar ik rijs,
    Tot die tonen mijn voeten besprink'len
    Op de trappen van 't zonnepaleis.

    Verzamelde Gedichten (1891)

    schrijver

    07-04-2016 om 16:58 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    06-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.acaciabosje

    Eengedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922

    Acaciabosje

    Klein, fris plekje
          Groen gras in bronzen heide,
    Teergroen bosje
          Van lichte acacia's,
    Omringd door donker dennenhout,
          Hoe slaat mijn hart zo blijde!
    Hoe slaat mijn hart zo lustigjes,
          Zo jolig en zo dwaas!

    Bén ik een kind?
          Mijn jeugd moest lang voorbij zijn,
    Mat ik mijn ouderdom
          Naar mijner jaren tal.
    Bij grijzend haar,
          Hoe kan het hart zo blij zijn
    Met zulk een kleinigheid,
          Een niets, een niemendal?

    Lief, klein bosje
          Van jong acacialover,
    Lief, blij weitje,
          Omringd door sombre hei!
    Hoe wordt mijn hart zo stil, zo blij,
          Zoo dwaas-gelukkig over
    Een bosje groene acacia's,
          Een kleine, groene wei!

    Nieuwe Verzen

    schrijver

    06-04-2016 om 22:22 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    05-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.drank

    Een gedicht van Jacob Cats 1577-1660 

    Van de drank

    De wijn is voor de mens en voor de rapste geesten,
    Maar water uit de beek ten dienste van de beesten,
    Al wat de wijngaard geeft dat is een schone vrucht,
    Om al wat droefheid smaakt te drijven op de vlucht.
    Wijn dient van goede reuk en goede smaak te wezen,
    Dan nog een klare glans die wordt er in geprezen,
    Ook dient hij niet verschraald, maar vers getapt te zijn,
    En vocht aldus gesteld dat noem ik goede wijn.
    Maar wijn van rode verw dient niet te veel geschonken,
    Want 't maakt de buiken hard in overmaat gedronken.

    Ik moet in dit geval de vrienden doen gedinken,
    Van al te nieuwe most niet al te veel te drinken,
    Want dat en doet de blaas noch ook de mage goed,
    Dus gaat niet tot de most met al te rasse spoed
    't Is beter dat de wijn haar klaarheid mag bekomen,
    Eer dat ze wat te veel dient in te zijn genomen,
    Men heeft van oude tijd die luiden wijs geschat,
    Die dronken klare wijn en uit het oudste vat.

    schrijver

    05-04-2016 om 22:05 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    04-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.wagen

    Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899

    DE WAGEN DES TIJDS

    Daar kwam er een wagen
    vol nachten en dagen,
    vol maanden en uren en stonden gereen,
    fel trokken en weerden
    hen' de edele peerden,
    die zesmaal vier hoefijzers kletteren deen.
    Al rijdend, al rotsend,
    al bokkend
    en botsend,
    al piepend en krakend, zo vloog hij door stee;
    en, als hij was henen
    en verre verdwenen,
    toen waren de dagen en maanden ook mee.
    Het spreken en 't peinzen,
    het gaan en het reizen,
    en al wat wij deden, 't zij droef, het zij blij;
    't mocht tijlijk
    of laat zijn,
    of goed zijn of kwaad zijn,
    't was al op de wagen, 't was alles voorbij.
    Toch nimmer vergaat het
    en altijd bestaat het,
    wat God door zijn heilige gratie ons geeft,
    het deugdzame leven
    dat is ons gebleven,
    al 't ander, hoe zoet en hoe schoon, het begeeft.
    Nooit zal ons de wagen
    der tijden ontdragen
    't sieraad en de rijkdom der edele ziel;
    de deugd zal geduren,
    schoon rotsen en muren
    en torens en al wat maar vallen kan - viel.

    schrijver

    04-04-2016 om 21:34 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    02-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.schaduw

    Een gedicht van Alica Nahon 1896-1933

    SCHADUW

    Ik heb de liefde liefgehad;
    daarom wellicht heeft zij me niet bemind.
    Zo doet de mooie minnaar
    met een zeer verliefde kind.

    Ik heb de zon te lief gehad
    en beu van beedlen
    aan de deuren van de dagen
    ben ik geworden als een varenblad
    dat liever in de lommer leeft
    dan zon te dragen.

    En daarom bouwt mijn kommer aan een huis
    waar lamp- en zonnelicht
    getemperd zijn voor de ogen
    en waar de soobre lijn van een gelaat
    en waar de vrede van een vriendschap staat
    lijk schaduw van een boom
    over mijn hoofd
    gebogen.

    Alice stierf in armoede aan TBC  37 jaar. Op haar graf staat: God ziet mij geerne.

    schrijver

    02-04-2016 om 21:34 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    31-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.knaap

    Een gedicht van P.A. de Génestet 1829-1861

    TOEN IK EEN KNAAP WAS

    Toen ik een knaap was in ’t zorgloze leven,
       Gordde ik mij-zelve en liep naar mijn lust;
    Vrij in mijn wandlen en zoeken en streven,
    Vrij in mijn reizen, mijn dromen, mijn rust.

    Straks ook voor mij is een ure gekomen,
       Ure van roeping, van ernst, van genâ,
    Dat in mijn boezem die stem werd vernomen
       Hebt gij mij lief? – en mijn ziele sprak : Ja.

    Sinds mij dat uur uit mijn dromen kwam wekken,
       Leidt mij een ander, ook waar ik niet wil,
    Leert mij de handen steeds williger strekken,
       Volgen en dragen, ach, vrolijk of stil.

    Toch, nu die Meerdre gebiedt in mijn leven,
       Vinde ik, trots banden en zielstrijd en smart,
    Wat ik eens vruchteloos zocht in mijn streven:
       Vrijheid en vrede voor ’t rusteloos hart.

    1854

    schrijver

      

    31-03-2016 om 21:48 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    30-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.liedje

    Een gedicht van Hein Boeken 1861-1933

    Nacht-liedje

    Was niet je mond dan kussen mild
    En bloeide niet je lijf in pracht,
    Wanneer wij minden in de stilt’
    Van de besternde nacht?

    Jouw hart lag aan mijn hart, jouw oog
    Staarde in mijn oog zo lang en diep,
    Tot je gelaat glimlachend boog
    En zwijgend in m’n armen sliep.

    Dan zong mijn bloed zo sterk en blij,
    Mijn arm omving je glanzend lijf;
    Zo voegden wij ons leven beî
    Tot één bedrijf.

    Wij ‘schermden roerloos in de nacht,
    Elkander: één geklonken beeld
    Van schoonheid en bezonken kracht,
    En soobr’re weeld’.

    De hoge nacht schreed zwijgend voort,
    Het licht verglom van ster en maan,
    Totdat ons oog aan oosterpoort
    De dag was opgegaan.

    Nagelaten verzen (1918)

    schrijver

    30-03-2016 om 21:52 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    29-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.menselijk leven

    Een gedicht van Rhijnvis Feith 1753-1824

    Het Menselijk Leven

    ‘Helaas! helaas! hoe vlieden onze dagen,
    Hoe spoedt zich ieder uur met onze luister heen!
    Hoe flauwe vreugd, hoe bittre plagen,
    Hoe min vermaak, hoe veel geween!

    O dierbaar perk van drie tot zeven jaren,
    Als ieder voorwerp 't oog bekoort, het harte streelt:
    Och, of ze zonder einde waren,
    Als alles lacht, als alles speelt!

    Beminlijk kind, speel, nuttig u deez' dagen,
    Want 's werelds grootheid schaft aan ons 't genoegen niet,
    Dat u door uwe houten wagen
    En door uw kaartenhuis geschied.

    Haast zal men u door strenge meesters leren,
    Wat taal Demosthenes verkondde in Pallas stad
    En Cicero voor 's werelds heren,
    Toen Rome nog de kroon op had.

    O moeilijk werk, benauwde en pijnlijke uren
    Ze is maar een schets, deez' roe, waarmee men u kastijdt,
    Der slagen, die ge eens zult verduren
    Van 't stuurse lot in later' tijd......

    In zulk een strijd ziet gij de dagen klimmen,
    Gelijk het fris gebloemt zich opheft in een' tuin,
    En wordt een man. Maar, ach! wat schimmen
    Omsingelen op nieuws uw kruin!

    Nu vlucht de slaap reeds in de vroege morgen,
    Ja, somtijds heeft de nacht geheel voor u geen rust.
    Vermoeden, vrees, wantrouwen, zorgen
    Verdoven kennis, ijver, lust.

    Nu ziet ge eerst klaar de broosheid aller dingen,
    Hoe min het wuft geluk naar breidel hoort en toom,
    En hoe de staat der stervelingen
    Gelijk is aan een vlugge droom.

    Terwijl de vreugde u bloemen schijnt te geven,
    Ach, zieldoorgrievend nieuws! ontrukt u 't lot een' vrind,
    Een vrouw, beminder dan het leven,
    Of 't waardste pand, het liefste kind.

    Vlucht dan, reis vrij naar afgelegen staten;
    Zeil door de middellijn naar 't verre Zuiderland;
    Hun denkbeeld zal u nooit verlaten,
    Het staat, het wacht u reeds op strand.

    De droefheid is gelijk aan wrede dieren,
    Verwoeder dan een leeuw, in netten stijf verward,
    Doorknagende, als een worm, de nieren,
    Verscheurende als een gier het hart.....

    Somwijlen rukt, voor 't eind van uwe dagen,
    Fortuin uw staat ter neer, gelijk men in het woud
    Een hoge eik, omverr' geslagen,
    Na 't woeden van de wind aanschouwt.

    Dan wordt een dwaas op uwe stoel verheven,
    't Geweld verwoest uw erf; de laster verft uw kleed;
    Geen vriend durft zich naar 't huis begeven,
    Daar 't bleek gebrek de vloer betreedt.

    Wat is de mens, hoe machtig, hoe vermetel?
    Genaakt het uur, al staat een heir rondom het hof,
    De Koning valt van zijne zetel
    En wordt een handvol as en stof....’

    schrijver

     

    29-03-2016 om 21:33 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    28-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.bergmeer

    Een gedicht van  Jacob Winkler Prins 1849-1907

    Bergmeer

    Wie op de spiegel drijft weet niet, wat hij moet denken
    Of onder boven is, nu boven onder schijnt,
    Want heel de gladde wand, die in het meer verdwijnt,
    Staat met zijn dennenlast in ’t zonnelicht te wenken.

    En waar de wateren de groene kegels drenken,
    Volgt ’t oog, diep in het nat, de duidelijke lijn
    Van uitgestoken tak in water-zonneschijn,
    Wiens onbewogen rust geen stormen kunnen krenken.

    Geen kabling komt er in. De stralen, die zich deelden,
    Weerkaatsen ’t bodembos tot in de volle dag.
    Men ziet hoe rond de stam de groene mossen geelden.

    Tot kussen van fluweel, alsof een lijkkleed lag
    Op de verdronken boom. Zo zijn er spiegelbeelden,
    Die boven schijnen, door wat men diep onder zag.

    Gedichten (1910)

    schrijver

    28-03-2016 om 21:56 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    26-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.aggy

    Een gedicht van Marie Boddaert 1844-1914

    Aggy.

    De morgen droomt in de lichte tuin:
    Een lichtfestijn
    Midde' in bloemgeschijn,
    En in die droom lichtkindje klein,
    Grootogig, op voetjes fijn.

    Geurenneurende zachte jasmijn,
    En vrolijke roosjes, mondjes half open,
    En gouden regen,
    Neergezegen
    Om haar te vertellen die aan komt lopen,
    Hoe mooi een morgen kan zijn.

    En paarse seringen die 't groen doen lachen,
    En in het gras zóvele gele
    Boterbloempjes op gouden stelen,
    - Heel de tuin door!
    En vlinders daartussen,
    En grappige mussen,
    't Kopje op de grond of zij grond willen kussen.
    Zij - in àl kijken en wondren er vóór.

    Heel hoog òp nu haar hoofdje klein;
    Beweeg der voetjes..... Een àlverblij'n
    Waarheen die gaan langs het licht gelover;
    Gans haar slank gestaltetje over
    Tover
    Van lenteschijn.

    De Gids (1897)

    schrijver

    26-03-2016 om 22:18 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    25-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.knollenland

    Een gedicht van J.J.A Gouverneuer 1809-1898

    In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland

    In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland
        Daar zaten twee haasjes heel parmant
        En de één die blies de fluite-fluite-fluit
        En de ander sloeg de trommel

        Toen kwam opeens een jager-jager-man
        En die heeft er één geschoten
        En dat heeft naar men wel denken denken kan
        De ander zeer verdroten

    De zingende kinderwereld voor school en huisgezin (1866)

    schrijver

    25-03-2016 om 21:58 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    24-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.liedeken

    Een gedicht van Louis Couperus 1863-1923

    Liedeken

    Ik minde u zo teder, ik minde u
    Zo teder met heel mijn ziel,
    Wanneer door deze armen omwingerd
    Uw hoofd mij ten boezem viel...

    Ik aêmde op uw lippen mijn leven,
    Ik smolt in een kus aan uw mond;
    Ik smachtte om een hemel te geven...
    Ai, ’k gaf maar mijzelve in die stond!

    Er flikkerde een vlamme in uw blikken,
    Waar de flonkrendste starre voor taan’...
    Ik minde u zo teder, ik minde u...
    Hoe ziet ge zo koud nu mij aan?

    schrijver

    24-03-2016 om 21:54 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2006


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!