Foto
Zoeken in blog

Beoordeel dit blog
  Zeer goed
  Goed
  Voldoende
  Nog wat bijwerken
  Nog veel werk aan
 
Inhoud blog
  • praktisch
  • bloemen
  • vogel
  • de jonge
  • lied
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Altijd in beweging met van alles en nog wat...

    23-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.pronk

    Een gedicht van J.H. Leopold 1865-1925

      

    Ik zag met pronk en kostbaarheden

    IK zag met pronk en kostbaarheden
    en een hooghartig oogopslaan
    een pauwenveer in den koraan;
    de groen en rosse strengen gleden
    over de tekst, het wuft verguld
    had al de bladzij opgevuld
    en midden in de soeren lag
    de blauwe spiegel en zijn lonken
    de strakke verzen overblonken
    lichtzinnig spelend met de dag
    en bont juweel en wulps azuur
    had op de letteren beslag
    en overschaduwde de schriftuur.

    En ik: dat op het heilig boek,
    dat op de regels heet bewogen
    om al wat zij behelzen mogen
    van Gods belofte en Godes vloek,
    de onbezonnen dartelheid
    zijn loze tooi heeft uitgespreid,
    dat het gebodwoord van de Heer
    het bed is van een vogelveer!

    En zij: laat af van aan te klagen.
    Schoonheid is tiranniek gezind
    en zelfgerecht en voert bewind
    naar eigen wil en welbehagen!

    schrijver

    23-04-2016 om 21:48 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    22-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.namaals rust

    Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903

    Namaals rust.

    't Verlangen van de Jeugd
    Is vreugd
    En woelig tijd verdrijven;
    Moede Ouderdom schept lust
    In rust;
    De mijne in werkzaam blijven.

    Zolang de Hoogste macht
    Mij kracht
    Naar lijf en ziel blijft gunnen,
    Is 't mij niet enkel goed,
    Maar zoet
    Te doen wat Zij doet kunnen.

    Dit zij, min leven lang,
    De dank
    Aan die 't mij gaf en rekte,
    En, zeegnend, t'allertijd
    De vlijt
    Aanvuurde, die hij wekte.

    1892.

    schrijver

    22-04-2016 om 21:20 geschreven door Dora


    >> Reageer (1)
    21-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.nocturne

    Een gedicht van Jules Schürmann 1873-1927

    Nocturne.

    Bij 't opene venster Pierrot, zo bleek
    Alsof al het bloed uit zijn wezen week,
    Staat te dromen in 't licht van de maan
    En Colombine triest, ontdaan,
    Zit te schreien.

    Pierrot voelt de honger en kommer niet
    Want nu van de maan het blank schijnsel vliet
    Voelt die dichter zich koning te rijk,
    Maar Colombine zorgelijk
    Zit te schreien.

    't Troosteloos leven is hem een tresoor
    In zijn ziel sereen zingt een lief'lijk koor
    In hèm is 't àl klanken en kleur,
    Maar Colombine in moe getreur
    Denkt aan scheien....

    Onze Eeuw (1913)

    schrijver

     

     

     

     

    21-04-2016 om 21:55 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    20-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zeggen

    Een gedicht van Pim Scheltema 1921-1947

     

    Zeg het maar

    Zeg het maar,
    dat ik te dom ben om met je te praten,
    dat je me liever naar huis zou laten;
    thuis bij het aanrecht en thuis bij de wieg.
    Zeg het maar, dat ik niet lieg,
    je wist dat het komen zou, voeger of later.

    Chansons, gedichten en studentenliederen (1948)

    schrijver

    20-04-2016 om 21:43 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    19-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ontwaak

    Een gedicht van Lodewijk Mercelis 1857-1918

    Ontwaak

    De lentemorgen, fris en koel,
    Ontwaakt en speelt met het windeke zoel;
    Reeds draagt de leeuwerik, schel en zoet,
    Ten hemel der bloemen morgengroet:
    En gij slaapt!

    Wen blozend van leven de rozenknop zwelt,
    Een aâm van wonne waait door 't veld,
    Ontwaken in 't nestje de vogelen klein,
    En drinken de dauw van hun vleugelijn:
    En gij slaapt!

    God heeft u de boek van Natuur ontvouwd,
    Beschreven met bloemen en sterrengoud;
    Op ieder blaadje, op elke halm,
    Daar leest gij zijn Naam met een liefdespalm:
    En gij slaapt!

    Geleid door de machtige hand van de Heer,
    Zo varen wij henen op 't levensmeer;
    O! hoort gij het dreigend golfgeklots,
    Ons bootje verslingert en breekt op een rots:
    En gij slaapt!

    Gij slaapt, met argeloos, stil gemoed,
    Wen de morgenzonne met bloed'ge gloed,
    En met leliënwit uw hoofd beglanst,
    Lijk een priester die zijn offer bekranst:
    En gij slaapt!

    En hoort gij der smeden hamers niet?
    Sta op! sta op! Zo klinkt hun lied;
    O! zo gij het doel van hun zwoegen wist....
    Zij smeden.... de nagel voor uw kist:
    En gij slaapt!

    Droef klinkt in de toren de klokkenklank...
    Het is een schorre dodenzang:
    De wereld vergaat! het graf is diep!
    O! wee hem die sliep,
    Tot de doodsklok hem riep:
    En gij slaapt!

    Het Belfort, jrg. 3 (1888)

    19-04-2016 om 21:19 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    17-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.lente

    Een gedicht van Carel Scharten 1857-1950

    Volste lente.

    Gans de Dag is klare kracht,
    late lente - zware vracht
    groen de bomen dragen -
    klaar de blauwe lucht op 't sterk
    daken-rood, geducht bolwerk,
    blaak'rend in de Dage!

    Weke jeugd van tastend stréven
    fijner twijgen, blader-beven
    trillend op de teed're lucht,
    is vol-groeid tot sterke jeugd-kracht,
    die Verlangens volste vreugd bracht,
    vréemde weemoed glóed-bevrucht!

    Gloed niet, al te loom vol-goten
    van een hitte, die de dood en
    kilheid van de Herfst weer-brengt,
    niet de Zómer nog, die wreed-heet
    schroeiend 't kwijnend leven leed deed
    scherp en 't al in 't zieden zengt, -

    Maar de éérste Gloed, die klaarlijk
    't leven dóór-gloeit wonderbaarlijk
    en 't tot hoogste bloei vol-stijgt!
    Rijpe jonkheid, die der schoonheid
    volte omspant, de klare woon zijt
    dezes Gloeds, die stijgt noch neigt....

    Dit is 't hoogste: gouden zwijgen,
    't eind des stijgens, en niet neigen
    neer nog als een bloem die hangt
    óver, - maar een kelk, die in de
    zon-gloed ganslijk te verzwinden
    voelt, niet meer wéet of verlángt....

    Gouden Rust, 's levens fonteinen
    hoogst om-buige', één fonkel-schijnen
    wichtloos wégend op de lucht!
    Wee, dat 't op-zich-spuitend schaat'ren
    Wéet niet: ná díe Gloed.... der waat'ren
    droevig neder-ruis-gerucht -

    Wee, de zomer zal doen zinken
    zwaar-dof 't hel-groen blader-blinken
    dor en waai-heet overstuifd -
    en licht-groene schemer-zalen
    zullen duistere portalen
    zijn, van dode wande' omhuifd -

    't Helle dak-rood zal verbleken,
    wijl de hemel zal door-leken
    geel, met àl te hett'ge walm
    't zonne-laaien, dat in 't lover
    't voog'len-zwier'len, zal verdove'er
    in d'àl-luid-démpende galm!

    Tot een ruisen zal verlossen
    van de bange ban de rosse
    aarde, in regen schreiende,
    maar schreiend ten stérven toe,
    wee, de droeve herfst-dood moe
    wenend begeleiende....


    * * *

    Sterke klaarheid, helder gloeien,
    'k weet mij-zelf in U vervloeien,
    Ik ben U, en Gij zijt mij!
    Maar ééns, bij der tijd voort-glijden
    zult gij - wee! - onwetend schrijden
    als een vreemde mij voorbij....

    De Gids (1901)

    schrijver

    17-04-2016 om 19:50 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    16-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.aanblik

    Een gedicht van Jacques Perk 1859-1881

    Eerste aanblik

    En, peinzend, zie 'k uw zee-blauwe ogen pralen,
    Waarin de deernis kwijnt, de liefde droomt
    En weet niet, wat mij door mijn adren stroomt:
    Ik zie naar u, en kan niet ademhalen.

    Een gouden waterval van zonnestralen
    Heeft nooit een zachter aangezicht bezoomd....
    't Is of me een engel heeft verwellekoomd,
    Die met een paradijs op aard kwam dalen.

    'k Gevoel mij machtig tot u aangedreven
    En buiten mij. 'k Was dood, ik ben herrezen,
    En voel mij tussen zijn en niet-zijn zweven.

    Wat hebt gij, toveres, mij goed belezen!
    Aan u en aan uwe ogen hangt mijn leven:
    Een diepe rust vervult geheel mijn wezen.

    schrijver

    16-04-2016 om 23:52 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    15-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.morgenstond

    Een gedicht van Pieter Nieuwland 1764-1794

    De morgenstond

    Hoe lacht ons met vernieuwde glansen
       De zon, die ’t al met vreugd vervult,
       Terwijl zij de Oosterkimm’ verguldt,
    Weer vrolijk toe van ’s Hemeltransen.

    Aurore ontsluit, in ’t geel gewaad,
    Met ving’ren, juist van verwe als rozen,
    Terwijl haar zachte kaken blozen,
       De poorten van de dageraad.

    Nu schijnt het veld opnieuw herboren,
       Daar ’t pluimgedierte, dat in ’t woud,
       In stille vrijheid zich onthoudt,
    Ons reeds zijn schelle stem laat horen.

       Hoe wordt ons hart verkwikt, verheugd,
    Daar duizend zangrige orgelkelen
    Hunn’ onbedwongen veldzang kwelen,
       En delen mede in onze vreugd.

    De Landman, thans, thans verfrist van leden,
       Verlaat, door ’t rijzend licht gewekt,
       De stulp, die hem ter woning strekt,
    En gaat naar ’t veld met rasse schreden.

       Hij melkt, blijgeestig opgestaan,
    Zijn kudde, vrij van wrange zorgen,
    En voert, al zingende, elke morgen
       Het grazig zuivel steêwaart aan.

    Hoe ligt de dauw, bij zilvren droppen,
       Verspreid op bladers, plant en kruid.
       Zie, hoe zich elke bloem ontsluit:
    De morgenstond ontluikt hun knoppen.

       Thans rijst de zon voor elks gezicht,
    Zij droogt de liefelijke rozen,
    Zij doet de heuveltoppen blozen,
       En stelt het hoog gebergte in ’t licht.

    Terwijl in de altoos vruchtbre streken,
       In ’t loofrijk bosje, op ’t eenzaam land,
       Langs bochtige oevers, dicht beplant,
    Het zacht geruis der zilvren beken,

       En ’t veldmuziek onze oren streelt.
    Gij houdt ons hart als opgetogen,
    Door al uw gaêd’loos schoon bewogen,
       Natuur, met zo veel glans bedeeld!

    Gij kunt ons oog, ons harte wekken
       Tot vreugd, zodra het kriekend licht
       Zich zelve ontdekt voor elks gezicht
    Terwijl we alom Gods gunst ontdekken.

       Zo heuglijk is het veld, wanneer
    De zon, gehuld met goud en glansen,
    De morgen maakt aan de oostertransen;
       Dus blinkt Goeds goedheid keer op keer.

    De zon, vast meer en meer aan ’t klimmen,
       Bestraalt het aardrijk met haar gloed,
       En, daar ze onze ogen scheemren doet,
    Verlaat zij spoedig de oosterkimmen.

       Zij rijst, terwijl ze alom natuur
    Verheugt, verkwikt met heldre stralen:
    Zij koestert de aarde uit ’s hemels zalen
       In een doordringend zonnevuur.

    Gedichten (1788)

    schrijver

    15-04-2016 om 21:42 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    13-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.orgeltrapper

    Een gedicht van N.J. Storm van 's Gravensande 1788-1860

    De dove orgeltrapper.

    In zeker dorp, ik weet niet waar,
    Maar 't feit is toch waarachtig,
    Was eens een man van tachtig jaar,
    Maar toch nog knap en krachtig,
    Hij hielp met vlijt, jaar in jaar uit,
    De boeren bij het maatgeluid
    Van hunne schelle gorgel,
    En trapte, met een stoute gang,
    Altoos, bij 't vrome kerkgezang,
    Den win in 't statig orgel.

    Maar eens is hem, 't was vinnig koud,
    In gure winterdagen,
    De kerk daarbij ondicht en oud,
    Een kou op 't hoofd geslagen:
    Eerst deed hem hals en keel zoo zeer;
    Toen viel het op zijn kiezen neer,
    En eindlijk op zijne oren;
    En wat men spuit, en hoe men papt,
    De man, die stout het orgel trapt,
    Heeft zijn gehoor verloren.

    Zo ras dit bitter ongeval
    Aan ieder openbaar is,
    Vergaart der scheepnen zevental,
    Met schout en secretaris.
    Men overweegt met veel beleid;
    Besluit dan, met eenparigheid,
    Een ander te engageren,
    En om de oude, dove man,
    Die nu toch niet meer trappen kan,
    Eervol te pensioneren.

    Maar toen de schout hem dit besluit
    In scriptis kwam vertellen,
    Roept hij terstond weemoedig uit:
    ‘Waarom mij dus te kwellen?
    Ik hoor wel zang noch orgelklank,
    Maar ben slechts aan mijne oren krank,
    En kan nog wakker stappen;
    Mijn benen zijn nog even goed,
    Mijnheer de schout! en daarmee moet
    Ik immers toch maar trappen?’

    Nu laat de schout het schependom
    Opnieuw bijeen beschrijven;
    Het geeft de man zijn post weerom,
    En laat hem trapper blijven:
    Ook had men niet zo ras bedacht,
    Dat wel op 't budget was gebracht
    Een post van traktementen;
    Maar dat men, voor 's mans pensioen,
    Moest op de huur een omslag doen
    Van twee of drie percenten.

    Nu trapt hij weer, met nieuwe moed,
    De wind in de orgelpijpen;
    Het ging, gelijk voorheen, ook goed,
    En 't laat zich ligt begrijpen:
    Want, schoon hij 't spelen was gewend,
    Was de organist een domme vent,
    Een doodeenvoudig wezen;
    Hij speelde, alleen maar op 't gehoor,
    De boeren al hun psalmen voor,
    En kon geen noten lezen.

    Hij laat altoos, jaar in jaar uit,
    Op d' eigen trant zich horen:
    Geen enkel nootje tot besluit,
    Gene enkle noot te voren:
    Is de ene regel afgedaan,
    Dan vangt hij aanstonds d' andre aan;
    Hij houdt niet van dat talmen:
    En dus weet onze dove bloed
    Ook steeds, hoe lang hij trappen moet
    Voor ieder van de psalmen.

    Zo ging het steeds op d' eigen trant,
    En ieder was tevreden,
    Tot laatst een reizend muzikant
    Het dorp kwam binnentreden.
    't Was zondag, en de kerk ging aan;
    Het boerenvolk kwam aangegaan
    Langs wegen en langs velden.
    Hij wandelt mee; verwonderd hoort
    Hij van een orgelspel 't akkoord;
    Dat hoort men op 't land toch zelden.

    Hij gaat op 't orgel, hoort een poos
    De kunsteloze klanken,
    En merkt alras, wat virtuoos
    Men dat geluid mag danken!
    Het orgel was een meesterstuk;
    De speler, als gezegd, een kruk,
    Zo schoon een werk niet waardig;
    En echter was, hoe vreemd het schijn',
    (Dat thans maar zelden waar zal zijn!)
    Hij op zijn spel hovaardig.

    De vreemdeling, een andre vent,
    Een baas in 't orgelspelen,
    Maakt onze man zijn compliment,
    En weet zijn hart te stelen;
    Hij prijst zijn spel en roemt zijn kunst,
    Beveelt zich needrig in zijn gunst,
    En noemt hem zijn professie;
    En op zijn vraag, om 't volgend lied
    Voor d' organist te spelen, biedt
    Hem deze de eer der sessie.

    Nu rukt hij elk register uit
    En maakt een vreeslijk leven,
    En speelt het lied met vol geluid,
    Dat ieder zit te beven.
    Geen boer, die ooit geweten had,
    Dat zulk een kracht in 't orgel zat.
    't Kon d' organist niet wezen.
    Men waant, dat ligt de duivel zelf
    Dus dreunen doet het kerkgewelf,
    En is in duizend vrezen.

    De vreemdeling speelt rustig voort;
    En, 't geen nog nooit gebeurde,
    Nu overschreeuwt men geen akkoord,
    Dat elk de long schier scheurde:
    Want, sinds het orgel had gestaan,
    Had nooit een pijp zo aangegaan,
    Als zij nu alle speelden.
    Stokstijf en stil aanschouwt men 't werk;
    En 't scheen, als waar' de ganse kerk
    Vervuld met wassen beelden.

    Maar eensklaps zwijgt het orgel stil,
    In 't midden van een regel....
    De vreemdling krijgt een koude gril,
    En de organist zegt: ‘Vlegel!
    Wat knoeit gij hier? gij, vreemde guit!
    Ik speel nu zelf het lied wel uit’....
    Maar, wat hij ook mag grijpen,
    En wat hij vat en wat hij treedt,
    Geen toon meer, die zich horen deed:
    De wind was uit de pijpen.

    De vreemdling echter, bleek van spijt,
    Vermoedt, waar 't aan mocht schelen,
    En waant, de trapper ligt, uit nijd,
    Hem eens een pots wou spelen.
    Hij vliegt er heen, en mat en moe
    Zit daar de man, met de ogen toe,
    En met de handen samen;
    En, daar hij, met een bars gelaat,
    Schier spraakloos voor de oude staat,
    Zegt juist de trapper: ‘Amen!’

    ‘Wat bidt gij?’ zegt hij, ‘onglukskind
    't Is hier nog tijd van zingen.
    Ter balken op, en geef mij wind!
    Pas beter op uw dingen.’
    En de oude ziet verbaasd hem aan;
    Hij kan zijn woorden niet verstaan,
    Maar ze in zijn wenken lezen,
    En zegt: ‘Wat wou gij, goede vrind!
    Mij nu nog leren, hoeveel wind
    Bij elk gezang moet wezen?’ -

    De vreemdling gaat, en loost een zucht,
    En wandelt weer naar buiten;
    Maar hoort aldra, wat vreemde klucht
    Hem in zijn werk kwam stuiten.
    ‘Ach!’ zegt hij, ‘k zie maar al te wel,
    Het gaat, ook bij het kunstigst spel,
    Als in de meeste zaken:
    Men kan, met alle vlijt, gewis,
    Als ons de wind ongunstig is,
    Niet in de haven raken!’

    Vaderlandsche letteroefeningen (1821)

    schrijver

    13-04-2016 om 22:14 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    12-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zomerse avond

    Een gedicht van Hubert Poot 1689-1733

    Zomerse Avond

    De moede zonnewagen
    Staat vrachtloos, d' avondzon
    Zinkt in de westerpekelbron.
    Aldus ontglippen ons de wentelende dagen.
    De star der Mingodin
    Ziet d' eerste op 't aardtrijk neder.
    Mineias dochters vliegen weder:
    Ook spant de stille Nacht zijn zwarte paarden in.
    Wij zien de schemeringen
    Verdikken, waar we staan.
    Alrede heft de gulden maan
    Haar horens op, en rukt ter bane in harer kringen.
    Hoe rust het hangend loof
    Der luisterende bomen!
    Geen wind beroert de vlakke stromen.
    Het slaperige veld wordt blind en stom en doof.
    Thans telt de herder blijer
    't Gestalde vee, half vet.
    De melkmeid schikt haar hoofddoek net,
    En wacht met ongeduld de komst van hare vrijer.
    De stad, het woelen moe,
    Sluit, angstig voor gevaren
    Die in 't bedrieglijk duister waren,
    Haar logge poorten, en elk huis zijn deuren toe.
    Voort biên de heuse bedden
    De matte werkliên rust.
    De halve wereld voelt met lust
    Zich uit de dichte drom der daagse zorgen redden.
    Ware Amaril nu mijn,
    Wij zouden onder 't schuilen
    Voorwaar geen droge kusjes ruilen;
    Maar och! zal mij 't geluk wel ooit zo gunstig zijn?

    ---------------------------------------------------
    Mineias dochters - vleermuizen

    Gedichten (1722)

    schrijver

    12-04-2016 om 21:33 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    11-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.duif

    Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924

    Zoals de duif

    Zoals de duif
    Zweeft door het licht,
    Zo zweef ik door het licht
    Der liefde.

    schrijver

    11-04-2016 om 21:40 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    10-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.afscheid

    Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922

    Afscheid

    Eén ogenblik van het voorbije leven
    Als voor 't bewogen spiegelvlak te staan
    Van rimplend water, dat met stadig beven,
    Het beeld, eer het tot stand komt, doet vergaan.
    De vorm te zien, die in het water drijft,
    Onzuiver zo van kleuren als contouren,
    Die, vluchtig bij het allerlichtst beroeren,
    Geen wezen heeft, dat in zichzelf beklijft...

    En heen te gaan - en niets dat achter blijft
    Dan dingen, die wij meenden te bezitten,
    En niet ons eigen waren, die als klitten
    Nog hechten in de plooien van ons kleed,
    Maar die wij van ons doen, zoals we leed
    En bitterheid en zorgen van ons deden,
    Als niet van ons, als dingen van 't verleden...

    Een oogwenk voor het vlottend watervlak te staan
    En naar 't verwarde spiegelbeeld te staren,
    Dat nog de trekken draagt, die de onze waren,
    En stil en eenzaam heen te gaan.

    schrijver

    10-04-2016 om 16:29 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    09-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.geboortedag

    Een gedicht van E.J. Potgieter 1808-1875

    WILLIAM SHAKESPEARE'S GEBOORTEDAG

    23 april 1564.

    1

    Geen poëzie als die van 't moederharte,
    Wanneer ze bij de wieg haars eerstlings zit,
    Niet zalig door vergetelheid van smarte,
    Gelukkig wijl zij mijmrend dankt en bidt!
    Hoe was ze uw deel voor lange reeks van jaren,
    Aan Avon's boord, gij bleke jonge vrouw!
    Die 't venster uit het landschap in mocht staren,
    Die droomde wat uw Billy worden zou!
    Het eerste groen zag wit van bloesemregen,
    Een blij gegons zwierde om door geur'ge lucht :    
    Och! lache 't lot als 't jaargetij hem tegen!
    Die zoete wens werd hoorbaar in uw zucht.
    Wat vreesde gij dat hij uw wichtje wekte?
    Wat gluurde gij om 't kleed een lange poos?
    Zie, 't armpje rust, dat straks zich kozend strekte,
    Zie, 't mondje zwijgt, aanvallig als een roos!

    schrijver

    09-04-2016 om 21:41 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    08-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.wolk

    Een gedicht van Abraham van Collem 1885-1933

    Liever dan mens te zijn, werd ik een wolk

    Liever dan mens te zijn, werd ik een wolk,
    Te drijven tussen woeste vlammenzeeën;
    Zij groeien aan het ochtendfirmament.

    Liever dan wolk te zijn, werd ik een boom,
    Hij staat hoog op in het heet licht te kijken,
    Iedere gedachte is een blad.

    Liever dan boom te zijn, werd ik een zee,
    De zee wordt door oud gouden licht begoten,
    Duizenden gestalten neemt zij aan.

    Liever dan zee te zijn, werd ik een God,
    God maakt zonnen, manen en de sterren,
    Met zijn hand raakt hij den einder aan.

    Liever dan God te zijn, werd ik een mens,
    Ik zou de mensheid maken tot een God
    Van alle goden, zonnen en planeten.

    Nieuwe liederen der gemeenschap (1920)

    schrijver

    08-04-2016 om 22:03 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    07-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sterren

    Een gedicht van Albert Verwey1856-1936

    De deizende sterren

    De deizende sterren, zij tink'len
    Hun vesper mij na, waar ik rijs,
    Tot die tonen mijn voeten besprink'len
    Op de trappen van 't zonnepaleis.

    Verzamelde Gedichten (1891)

    schrijver

    07-04-2016 om 16:58 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    06-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.acaciabosje

    Eengedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922

    Acaciabosje

    Klein, fris plekje
          Groen gras in bronzen heide,
    Teergroen bosje
          Van lichte acacia's,
    Omringd door donker dennenhout,
          Hoe slaat mijn hart zo blijde!
    Hoe slaat mijn hart zo lustigjes,
          Zo jolig en zo dwaas!

    Bén ik een kind?
          Mijn jeugd moest lang voorbij zijn,
    Mat ik mijn ouderdom
          Naar mijner jaren tal.
    Bij grijzend haar,
          Hoe kan het hart zo blij zijn
    Met zulk een kleinigheid,
          Een niets, een niemendal?

    Lief, klein bosje
          Van jong acacialover,
    Lief, blij weitje,
          Omringd door sombre hei!
    Hoe wordt mijn hart zo stil, zo blij,
          Zoo dwaas-gelukkig over
    Een bosje groene acacia's,
          Een kleine, groene wei!

    Nieuwe Verzen

    schrijver

    06-04-2016 om 22:22 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    05-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.drank

    Een gedicht van Jacob Cats 1577-1660 

    Van de drank

    De wijn is voor de mens en voor de rapste geesten,
    Maar water uit de beek ten dienste van de beesten,
    Al wat de wijngaard geeft dat is een schone vrucht,
    Om al wat droefheid smaakt te drijven op de vlucht.
    Wijn dient van goede reuk en goede smaak te wezen,
    Dan nog een klare glans die wordt er in geprezen,
    Ook dient hij niet verschraald, maar vers getapt te zijn,
    En vocht aldus gesteld dat noem ik goede wijn.
    Maar wijn van rode verw dient niet te veel geschonken,
    Want 't maakt de buiken hard in overmaat gedronken.

    Ik moet in dit geval de vrienden doen gedinken,
    Van al te nieuwe most niet al te veel te drinken,
    Want dat en doet de blaas noch ook de mage goed,
    Dus gaat niet tot de most met al te rasse spoed
    't Is beter dat de wijn haar klaarheid mag bekomen,
    Eer dat ze wat te veel dient in te zijn genomen,
    Men heeft van oude tijd die luiden wijs geschat,
    Die dronken klare wijn en uit het oudste vat.

    schrijver

    05-04-2016 om 22:05 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    04-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.wagen

    Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899

    DE WAGEN DES TIJDS

    Daar kwam er een wagen
    vol nachten en dagen,
    vol maanden en uren en stonden gereen,
    fel trokken en weerden
    hen' de edele peerden,
    die zesmaal vier hoefijzers kletteren deen.
    Al rijdend, al rotsend,
    al bokkend
    en botsend,
    al piepend en krakend, zo vloog hij door stee;
    en, als hij was henen
    en verre verdwenen,
    toen waren de dagen en maanden ook mee.
    Het spreken en 't peinzen,
    het gaan en het reizen,
    en al wat wij deden, 't zij droef, het zij blij;
    't mocht tijlijk
    of laat zijn,
    of goed zijn of kwaad zijn,
    't was al op de wagen, 't was alles voorbij.
    Toch nimmer vergaat het
    en altijd bestaat het,
    wat God door zijn heilige gratie ons geeft,
    het deugdzame leven
    dat is ons gebleven,
    al 't ander, hoe zoet en hoe schoon, het begeeft.
    Nooit zal ons de wagen
    der tijden ontdragen
    't sieraad en de rijkdom der edele ziel;
    de deugd zal geduren,
    schoon rotsen en muren
    en torens en al wat maar vallen kan - viel.

    schrijver

    04-04-2016 om 21:34 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    02-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.schaduw

    Een gedicht van Alica Nahon 1896-1933

    SCHADUW

    Ik heb de liefde liefgehad;
    daarom wellicht heeft zij me niet bemind.
    Zo doet de mooie minnaar
    met een zeer verliefde kind.

    Ik heb de zon te lief gehad
    en beu van beedlen
    aan de deuren van de dagen
    ben ik geworden als een varenblad
    dat liever in de lommer leeft
    dan zon te dragen.

    En daarom bouwt mijn kommer aan een huis
    waar lamp- en zonnelicht
    getemperd zijn voor de ogen
    en waar de soobre lijn van een gelaat
    en waar de vrede van een vriendschap staat
    lijk schaduw van een boom
    over mijn hoofd
    gebogen.

    Alice stierf in armoede aan TBC  37 jaar. Op haar graf staat: God ziet mij geerne.

    schrijver

    02-04-2016 om 21:34 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    31-03-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.knaap

    Een gedicht van P.A. de Génestet 1829-1861

    TOEN IK EEN KNAAP WAS

    Toen ik een knaap was in ’t zorgloze leven,
       Gordde ik mij-zelve en liep naar mijn lust;
    Vrij in mijn wandlen en zoeken en streven,
    Vrij in mijn reizen, mijn dromen, mijn rust.

    Straks ook voor mij is een ure gekomen,
       Ure van roeping, van ernst, van genâ,
    Dat in mijn boezem die stem werd vernomen
       Hebt gij mij lief? – en mijn ziele sprak : Ja.

    Sinds mij dat uur uit mijn dromen kwam wekken,
       Leidt mij een ander, ook waar ik niet wil,
    Leert mij de handen steeds williger strekken,
       Volgen en dragen, ach, vrolijk of stil.

    Toch, nu die Meerdre gebiedt in mijn leven,
       Vinde ik, trots banden en zielstrijd en smart,
    Wat ik eens vruchteloos zocht in mijn streven:
       Vrijheid en vrede voor ’t rusteloos hart.

    1854

    schrijver

      

    31-03-2016 om 21:48 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2006


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!