Foto
Zoeken in blog

Beoordeel dit blog
  Zeer goed
  Goed
  Voldoende
  Nog wat bijwerken
  Nog veel werk aan
 
Inhoud blog
  • praktisch
  • bloemen
  • vogel
  • de jonge
  • lied
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Altijd in beweging met van alles en nog wat...

    02-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.blijlied

    Een gedicht van René de Clercq 1877-1932

    BLIJLIED

    Is mijn Vlaandren oud of jong?
    Jong of oud?
    Toen mijn hart dit blijlied zong
    Hing de lucht vol goud.

    Al de bomen sloegen groen,
    Groen en blank,
    En mijn hart, om mee te doen,
    Gaf zijn beste klank.

    Al de vogels schalden wild,
    Wild en rein,
    En mijn harte, zondoortrild,
    Was een klaar fontein.

    Is mijn Vlaandren jong of oud?
    Allebei.
    Zo wie daar aan twijflen zoud'
    Twijfelt aan de Mei;

    Twijfelt aan de dag die ruist,
    Zwaar van licht,
    Twijfelt aan de moed die bruist,
    Twijfelt aan de plicht.

    Vlaandren leeft, Vlaandren groeit,
    Schoon door pijn;
    En mijn hart, dat breekt en bloeit,
    Moet in Vlaandren zijn.

    De Noordhoorn (1940)

    schrijver

    02-05-2016 om 16:29 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    01-05-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.le pont

    Een gedicht van Dop Bles 1883-1940

    Le pont de Caulaincourt.

    Paardenpoten trapp'len, draven
    boven graven, boven graven,
    boven het vergaan verleden
    stuwt en stijgt het hijgend heden,
    boven het gefluisterd Amen,
    vlamt de pakkende reclame,
    boven 't somber R.I.P.
    waarschuwt luid: ‘Si vous toussez....’

    't Leven spreidt zijn vleugels wijd
    boven dood en eeuwigheid,
    spant in vergetrokken togen
    zijn versteende brede bogen
    tot een veld van koorts'ge strijd;
    tussen plecht'ge marmerzerken
    zuilen zwaar de zwarte werken,
    die het volle leven dragen,
    over doden heengeslagen.

    Paardenpoten trapp'len, draven
    boven graven, boven graven,
    boven het Memento Mori
    juicht de dag in volle glorie,
    tussen zware wagenvrachten
    jagen mensen, joelen, jachten,
    snorren taxis, toet'ren, tett'ren,
    zoemen stemmen, schreeuwen, schett'ren,
    logge camions dond'ren, bonken,
    monden lachen, ogen lonken,
    wielen went'len, knarsen, kreunen,
    autobussen dav'ren, dreunen;
    in één jacht, één drift gedreven
    bruist en kookt het lillend leven;
    in de branding opgenomen
    van één stroom en tegenstromen
    van een durend af en aan
    blijft de drom van mensen gaan.

    Paardenpoten trapp'len, draven
    boven graven, boven graven,
    boven weidse sepulturen
    slaat de zweepslag van de uren,
    boven vroom geknielde liên,
    walmt de wierook - de benzien!

    O, de dood is zoet in 't g'loven
    aan 't bestaan van een: hierboven,
    want een ‘boven’ is gegeven,
    want hierboven is het leven
    vol mysterie, heil en hoop
    in 'de grootste' bioscoop,
    die, als eind'lijk nacht gaat dekken,
    nog de doden tracht te wekken
    met zijn kleurdoorvonkte banen
    van elektrische reclame,
    vol van zon en duizend sterren:
    ‘Changement de Propriétaire!’

    Paardenpoten trapp'len, draven
    boven graven, boven graven,
    boven heil'ge eeuwigheid
    lalt en bralt de nieuwe tijd,
    strijdt en stuwt het kermend heden,
    met zijn vloek en zijn gebeden,
    met, als laatste elegie:
    ‘L'au-delà?’ - ‘Oui, mais Ribby....!’

    Parijsche Verzen ((1923)

    schrijver

    01-05-2016 om 21:15 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    30-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.apentroost

    Een gedicht van W.J. van Zeggelen 1811-1879

    Apentroost.

    Een aap had met veel zorg en zwier
    Als pronker zich gekleed;
    ‘Nu schijn ik,’ sprak hij, ‘toch geen aap
    Voor iemand die 't niet weet.’

    Hij pakt met moed het spiegelglas
    Met beide poten op:
    Maar hoe hij kijkt - hij ziet nog steeds
    De oude apenkop.

    Hij draait de spiegel links en rechts,
    ‘'k Ben netjes!’ sprak de knaap,
    ‘Mijn frak valt mooi, mijn broek zit strak,
    Maar 'k ben en blijf - een aap.’

    Hij 's dol, hoe hij zich keert of wendt,
    Toch ziet hij d' apensnoet,
    Hij rukt de spiegel van de muur
    En trapt die met de voet.

    Maar hij bezint zich dra en roept:
    ‘'t Kon erger, naar ik meen,
    'k Zie mijn gelijken overal,
    'k Ben nergens ooit alleen.’


    Een Duitser nageaapt.

    Gedichten (1874)

    schrijver

    30-04-2016 om 21:59 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    28-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.slapeloos

    Een gedicht van Jacobus van Looy 1855-1930

    Slapeloos

    Hij komt met geruisloze vleugelslag aan,
    De donkerlokkige knaap,
    Hij staart met zijn peinzende ogen mij aan,
    De dromen-brengende Slaap.

    Hij vouwt om mijn peluw zijn wieken wijd
    Met loom gebogene lijn
    En over mijn voorhoofd zijn adem verglijdt
    In schaduw van maneschijn.

    Dan aan mijn legerstee zet hij zich neer,
    Het hoofd in de handen geleund,
    En nokkende preevlend zuchten teer,
    Hebben zijn lippen gekreund:

    ‘Gedreven van wereld-tot-wereldkust
    Door de ogen der dagende Dag,
    Ik voer met mij mede verdoving en rust
    In eindeloos zelfbeklag.

    Ach, waarom liet ik mijn broeder alleen,
    Mijn tweelingbroeder de Dood,
    Sluimeren wilde ik gaan tot hem heen,
    Sluimeren zoet in zijn schoot.’

    Zo weent hij en hult met wanhopig gebaar,
    Met angstig vertrokkene mond,
    Het vochte gelaat zich in 't ravenzwart haar,
    Dat om zijn handen zich rondt.

    Tot plotseling hij rijst, als door furiën gejaagd
    Zie ik hem omziende staan,
    Wijl diep in het Oosten de morgen daagt,
    De ochtend in 't kleed van saffraan.

    Als iemand die schrik overmande, hij staat,
    Rillend van vleugelen licht,
    Doch eer hij verruist en verder weer gaat,
    Drukt hij de oogleên mij dicht.



    1884

    Gedichten (1932)

    schrijver

    28-04-2016 om 21:37 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    27-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.optimisten

    Een gedicht van P.A. de Génestet 1829-1861

    Voor de optimisten

    Gij weet het grote nieuws, en, hoe door ’t nieuwe licht
    Van Theologen, Filosofen, Economen
    En andre Omen,
    Nu eerlang hier op aard de Hemel wordt gesticht? –
    Geduld maar, hongrig hart en hongerige magen!
    ’t Duurt nog een grote veertien dagen.

    Leekedichtjes

    schrijver

    27-04-2016 om 13:33 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    26-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.wingerd

    Een gedicht van Willem de Merode 1997-1939

    De wilde wingerd

    Een krank en schamel hout,
    Het minste van het woud,
    Door iedre wind geslingerd,
    Reikte ik mijn ranken uit,
    Weerstaan, maar nooit gestuit,
    Een dorre wilde wingerd.

    Geen mens die naar mij zag.
    Al waar ik kroop of lag,
    Mijn groen ging alles dekken.
    Tot in dit woest revier
    De goede hovenier
    Mij wijs kwam stekken!

    Hij plantte me in zijn tuin,
    Leidde, dan recht, dan schuin,
    Mijn loot de muren over.
    Nu siert zijn hoge huis
    Rondom met zwaar geruis
    Een vloed van bloedend lover.

    Al ben 'k verminkt en krom,
    Hij wist hoe onder 't mom
    Van dorheid 't hart versmachtte.
    Nu hij mij kwekend nam,
    Verlicht ik met mijn vlam
    De dagen en de nachten.

    Het heilig licht (1922)

    schrijver

    26-04-2016 om 21:29 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    25-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.dorpsschoolmeester

    Een gedicht van J.P. Heije 1809-1876

    DORPSSCHOOLMEESTER.

    Needrig, Meester! is uw stand,
    Pover is uw kleine woning;
    Maar nog liever dan een Koning
    Geef ik U mijn rechterhand;

    Liever dan een Koningskind
    Noem ik U mijn beste vrind!

    's Morgens vroeg en 's avonds laat,
    Nimmer, Meester! zijt ge moede,
    Om de kinderkens ten goede
    Op te kweken, naar hun staat;
    Om ze in kennis, deugd en eer
    Op te kweken, voor de Heer!

    Worde op Aarde u karig loon...
    De Oogst van wat gij hier mocht zaaien,
    Zult gij in de Hemel maaien,
    Als gij neerknielt voor Gods troon;
    Als uw naam, met Englenschrift,
    't Levensboek wordt ingegrift.

    Al de volksdichten (1865)

    schrijver

    25-04-2016 om 22:08 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    24-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.terug

    Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899

    TERUG

    Scheef is de poorte, van
    oudheid, geweken;
    zaâlrugde 't dak van
    de schure; overal
    stro op de zwepingen
    zit er gestreken;
    vodden beveursten het
    huis en de stal.

    Boven die vodden zijn
    blommen gesprongen;
    onder die vodden zit
    volk en gezin:
    blommen van vrede, zo
    ouden, zo jongen,
    blommen van buiten en
    blommen van bin.

    Daar is 't, dat moeder zat;
    daar is 't, dat vader
    vond die hem arbeid en
    herte bracht; daar
    knielden wij, kinderen,
    handen te gader,
    baden wij, kleinen en
    groten te gaâr.

    Daar is de schippe nog,
    daar is de tange;
    't ovenbuur staat daar, zo
    't vroeger daar stond;
    't hondenkot staat daar, en...
    - 't is al zo lange! -
    Hoe is de naam van die
    andere hond?

    Ach, hoe verheugen mij,
    ach, hoe verheffen
    de oudere dagen mijn
    diepste gemoed!
    Is er wel iemand, die 't
    ooit kon beseffen
    wat gij, oud hof, mij nu
    zegt, mij nu doet?

    Zalige lieden, al
    te argloze mensen,
    weinig begeerde gij,
    groot was uw hert!
    - Kon het maar helpen, met
    wenen en wensen,
    weer at ik roggebrood,
    naast u, aan 't berd!


    28/1/1879

    Rijmsnoer (Hooimaand)

    schrijver

    24-04-2016 om 17:05 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    23-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.pronk

    Een gedicht van J.H. Leopold 1865-1925

      

    Ik zag met pronk en kostbaarheden

    IK zag met pronk en kostbaarheden
    en een hooghartig oogopslaan
    een pauwenveer in den koraan;
    de groen en rosse strengen gleden
    over de tekst, het wuft verguld
    had al de bladzij opgevuld
    en midden in de soeren lag
    de blauwe spiegel en zijn lonken
    de strakke verzen overblonken
    lichtzinnig spelend met de dag
    en bont juweel en wulps azuur
    had op de letteren beslag
    en overschaduwde de schriftuur.

    En ik: dat op het heilig boek,
    dat op de regels heet bewogen
    om al wat zij behelzen mogen
    van Gods belofte en Godes vloek,
    de onbezonnen dartelheid
    zijn loze tooi heeft uitgespreid,
    dat het gebodwoord van de Heer
    het bed is van een vogelveer!

    En zij: laat af van aan te klagen.
    Schoonheid is tiranniek gezind
    en zelfgerecht en voert bewind
    naar eigen wil en welbehagen!

    schrijver

    23-04-2016 om 21:48 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    22-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.namaals rust

    Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903

    Namaals rust.

    't Verlangen van de Jeugd
    Is vreugd
    En woelig tijd verdrijven;
    Moede Ouderdom schept lust
    In rust;
    De mijne in werkzaam blijven.

    Zolang de Hoogste macht
    Mij kracht
    Naar lijf en ziel blijft gunnen,
    Is 't mij niet enkel goed,
    Maar zoet
    Te doen wat Zij doet kunnen.

    Dit zij, min leven lang,
    De dank
    Aan die 't mij gaf en rekte,
    En, zeegnend, t'allertijd
    De vlijt
    Aanvuurde, die hij wekte.

    1892.

    schrijver

    22-04-2016 om 21:20 geschreven door Dora


    >> Reageer (1)
    21-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.nocturne

    Een gedicht van Jules Schürmann 1873-1927

    Nocturne.

    Bij 't opene venster Pierrot, zo bleek
    Alsof al het bloed uit zijn wezen week,
    Staat te dromen in 't licht van de maan
    En Colombine triest, ontdaan,
    Zit te schreien.

    Pierrot voelt de honger en kommer niet
    Want nu van de maan het blank schijnsel vliet
    Voelt die dichter zich koning te rijk,
    Maar Colombine zorgelijk
    Zit te schreien.

    't Troosteloos leven is hem een tresoor
    In zijn ziel sereen zingt een lief'lijk koor
    In hèm is 't àl klanken en kleur,
    Maar Colombine in moe getreur
    Denkt aan scheien....

    Onze Eeuw (1913)

    schrijver

     

     

     

     

    21-04-2016 om 21:55 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    20-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zeggen

    Een gedicht van Pim Scheltema 1921-1947

     

    Zeg het maar

    Zeg het maar,
    dat ik te dom ben om met je te praten,
    dat je me liever naar huis zou laten;
    thuis bij het aanrecht en thuis bij de wieg.
    Zeg het maar, dat ik niet lieg,
    je wist dat het komen zou, voeger of later.

    Chansons, gedichten en studentenliederen (1948)

    schrijver

    20-04-2016 om 21:43 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    19-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ontwaak

    Een gedicht van Lodewijk Mercelis 1857-1918

    Ontwaak

    De lentemorgen, fris en koel,
    Ontwaakt en speelt met het windeke zoel;
    Reeds draagt de leeuwerik, schel en zoet,
    Ten hemel der bloemen morgengroet:
    En gij slaapt!

    Wen blozend van leven de rozenknop zwelt,
    Een aâm van wonne waait door 't veld,
    Ontwaken in 't nestje de vogelen klein,
    En drinken de dauw van hun vleugelijn:
    En gij slaapt!

    God heeft u de boek van Natuur ontvouwd,
    Beschreven met bloemen en sterrengoud;
    Op ieder blaadje, op elke halm,
    Daar leest gij zijn Naam met een liefdespalm:
    En gij slaapt!

    Geleid door de machtige hand van de Heer,
    Zo varen wij henen op 't levensmeer;
    O! hoort gij het dreigend golfgeklots,
    Ons bootje verslingert en breekt op een rots:
    En gij slaapt!

    Gij slaapt, met argeloos, stil gemoed,
    Wen de morgenzonne met bloed'ge gloed,
    En met leliënwit uw hoofd beglanst,
    Lijk een priester die zijn offer bekranst:
    En gij slaapt!

    En hoort gij der smeden hamers niet?
    Sta op! sta op! Zo klinkt hun lied;
    O! zo gij het doel van hun zwoegen wist....
    Zij smeden.... de nagel voor uw kist:
    En gij slaapt!

    Droef klinkt in de toren de klokkenklank...
    Het is een schorre dodenzang:
    De wereld vergaat! het graf is diep!
    O! wee hem die sliep,
    Tot de doodsklok hem riep:
    En gij slaapt!

    Het Belfort, jrg. 3 (1888)

    19-04-2016 om 21:19 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    17-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.lente

    Een gedicht van Carel Scharten 1857-1950

    Volste lente.

    Gans de Dag is klare kracht,
    late lente - zware vracht
    groen de bomen dragen -
    klaar de blauwe lucht op 't sterk
    daken-rood, geducht bolwerk,
    blaak'rend in de Dage!

    Weke jeugd van tastend stréven
    fijner twijgen, blader-beven
    trillend op de teed're lucht,
    is vol-groeid tot sterke jeugd-kracht,
    die Verlangens volste vreugd bracht,
    vréemde weemoed glóed-bevrucht!

    Gloed niet, al te loom vol-goten
    van een hitte, die de dood en
    kilheid van de Herfst weer-brengt,
    niet de Zómer nog, die wreed-heet
    schroeiend 't kwijnend leven leed deed
    scherp en 't al in 't zieden zengt, -

    Maar de éérste Gloed, die klaarlijk
    't leven dóór-gloeit wonderbaarlijk
    en 't tot hoogste bloei vol-stijgt!
    Rijpe jonkheid, die der schoonheid
    volte omspant, de klare woon zijt
    dezes Gloeds, die stijgt noch neigt....

    Dit is 't hoogste: gouden zwijgen,
    't eind des stijgens, en niet neigen
    neer nog als een bloem die hangt
    óver, - maar een kelk, die in de
    zon-gloed ganslijk te verzwinden
    voelt, niet meer wéet of verlángt....

    Gouden Rust, 's levens fonteinen
    hoogst om-buige', één fonkel-schijnen
    wichtloos wégend op de lucht!
    Wee, dat 't op-zich-spuitend schaat'ren
    Wéet niet: ná díe Gloed.... der waat'ren
    droevig neder-ruis-gerucht -

    Wee, de zomer zal doen zinken
    zwaar-dof 't hel-groen blader-blinken
    dor en waai-heet overstuifd -
    en licht-groene schemer-zalen
    zullen duistere portalen
    zijn, van dode wande' omhuifd -

    't Helle dak-rood zal verbleken,
    wijl de hemel zal door-leken
    geel, met àl te hett'ge walm
    't zonne-laaien, dat in 't lover
    't voog'len-zwier'len, zal verdove'er
    in d'àl-luid-démpende galm!

    Tot een ruisen zal verlossen
    van de bange ban de rosse
    aarde, in regen schreiende,
    maar schreiend ten stérven toe,
    wee, de droeve herfst-dood moe
    wenend begeleiende....


    * * *

    Sterke klaarheid, helder gloeien,
    'k weet mij-zelf in U vervloeien,
    Ik ben U, en Gij zijt mij!
    Maar ééns, bij der tijd voort-glijden
    zult gij - wee! - onwetend schrijden
    als een vreemde mij voorbij....

    De Gids (1901)

    schrijver

    17-04-2016 om 19:50 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    16-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.aanblik

    Een gedicht van Jacques Perk 1859-1881

    Eerste aanblik

    En, peinzend, zie 'k uw zee-blauwe ogen pralen,
    Waarin de deernis kwijnt, de liefde droomt
    En weet niet, wat mij door mijn adren stroomt:
    Ik zie naar u, en kan niet ademhalen.

    Een gouden waterval van zonnestralen
    Heeft nooit een zachter aangezicht bezoomd....
    't Is of me een engel heeft verwellekoomd,
    Die met een paradijs op aard kwam dalen.

    'k Gevoel mij machtig tot u aangedreven
    En buiten mij. 'k Was dood, ik ben herrezen,
    En voel mij tussen zijn en niet-zijn zweven.

    Wat hebt gij, toveres, mij goed belezen!
    Aan u en aan uwe ogen hangt mijn leven:
    Een diepe rust vervult geheel mijn wezen.

    schrijver

    16-04-2016 om 23:52 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    15-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.morgenstond

    Een gedicht van Pieter Nieuwland 1764-1794

    De morgenstond

    Hoe lacht ons met vernieuwde glansen
       De zon, die ’t al met vreugd vervult,
       Terwijl zij de Oosterkimm’ verguldt,
    Weer vrolijk toe van ’s Hemeltransen.

    Aurore ontsluit, in ’t geel gewaad,
    Met ving’ren, juist van verwe als rozen,
    Terwijl haar zachte kaken blozen,
       De poorten van de dageraad.

    Nu schijnt het veld opnieuw herboren,
       Daar ’t pluimgedierte, dat in ’t woud,
       In stille vrijheid zich onthoudt,
    Ons reeds zijn schelle stem laat horen.

       Hoe wordt ons hart verkwikt, verheugd,
    Daar duizend zangrige orgelkelen
    Hunn’ onbedwongen veldzang kwelen,
       En delen mede in onze vreugd.

    De Landman, thans, thans verfrist van leden,
       Verlaat, door ’t rijzend licht gewekt,
       De stulp, die hem ter woning strekt,
    En gaat naar ’t veld met rasse schreden.

       Hij melkt, blijgeestig opgestaan,
    Zijn kudde, vrij van wrange zorgen,
    En voert, al zingende, elke morgen
       Het grazig zuivel steêwaart aan.

    Hoe ligt de dauw, bij zilvren droppen,
       Verspreid op bladers, plant en kruid.
       Zie, hoe zich elke bloem ontsluit:
    De morgenstond ontluikt hun knoppen.

       Thans rijst de zon voor elks gezicht,
    Zij droogt de liefelijke rozen,
    Zij doet de heuveltoppen blozen,
       En stelt het hoog gebergte in ’t licht.

    Terwijl in de altoos vruchtbre streken,
       In ’t loofrijk bosje, op ’t eenzaam land,
       Langs bochtige oevers, dicht beplant,
    Het zacht geruis der zilvren beken,

       En ’t veldmuziek onze oren streelt.
    Gij houdt ons hart als opgetogen,
    Door al uw gaêd’loos schoon bewogen,
       Natuur, met zo veel glans bedeeld!

    Gij kunt ons oog, ons harte wekken
       Tot vreugd, zodra het kriekend licht
       Zich zelve ontdekt voor elks gezicht
    Terwijl we alom Gods gunst ontdekken.

       Zo heuglijk is het veld, wanneer
    De zon, gehuld met goud en glansen,
    De morgen maakt aan de oostertransen;
       Dus blinkt Goeds goedheid keer op keer.

    De zon, vast meer en meer aan ’t klimmen,
       Bestraalt het aardrijk met haar gloed,
       En, daar ze onze ogen scheemren doet,
    Verlaat zij spoedig de oosterkimmen.

       Zij rijst, terwijl ze alom natuur
    Verheugt, verkwikt met heldre stralen:
    Zij koestert de aarde uit ’s hemels zalen
       In een doordringend zonnevuur.

    Gedichten (1788)

    schrijver

    15-04-2016 om 21:42 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    13-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.orgeltrapper

    Een gedicht van N.J. Storm van 's Gravensande 1788-1860

    De dove orgeltrapper.

    In zeker dorp, ik weet niet waar,
    Maar 't feit is toch waarachtig,
    Was eens een man van tachtig jaar,
    Maar toch nog knap en krachtig,
    Hij hielp met vlijt, jaar in jaar uit,
    De boeren bij het maatgeluid
    Van hunne schelle gorgel,
    En trapte, met een stoute gang,
    Altoos, bij 't vrome kerkgezang,
    Den win in 't statig orgel.

    Maar eens is hem, 't was vinnig koud,
    In gure winterdagen,
    De kerk daarbij ondicht en oud,
    Een kou op 't hoofd geslagen:
    Eerst deed hem hals en keel zoo zeer;
    Toen viel het op zijn kiezen neer,
    En eindlijk op zijne oren;
    En wat men spuit, en hoe men papt,
    De man, die stout het orgel trapt,
    Heeft zijn gehoor verloren.

    Zo ras dit bitter ongeval
    Aan ieder openbaar is,
    Vergaart der scheepnen zevental,
    Met schout en secretaris.
    Men overweegt met veel beleid;
    Besluit dan, met eenparigheid,
    Een ander te engageren,
    En om de oude, dove man,
    Die nu toch niet meer trappen kan,
    Eervol te pensioneren.

    Maar toen de schout hem dit besluit
    In scriptis kwam vertellen,
    Roept hij terstond weemoedig uit:
    ‘Waarom mij dus te kwellen?
    Ik hoor wel zang noch orgelklank,
    Maar ben slechts aan mijne oren krank,
    En kan nog wakker stappen;
    Mijn benen zijn nog even goed,
    Mijnheer de schout! en daarmee moet
    Ik immers toch maar trappen?’

    Nu laat de schout het schependom
    Opnieuw bijeen beschrijven;
    Het geeft de man zijn post weerom,
    En laat hem trapper blijven:
    Ook had men niet zo ras bedacht,
    Dat wel op 't budget was gebracht
    Een post van traktementen;
    Maar dat men, voor 's mans pensioen,
    Moest op de huur een omslag doen
    Van twee of drie percenten.

    Nu trapt hij weer, met nieuwe moed,
    De wind in de orgelpijpen;
    Het ging, gelijk voorheen, ook goed,
    En 't laat zich ligt begrijpen:
    Want, schoon hij 't spelen was gewend,
    Was de organist een domme vent,
    Een doodeenvoudig wezen;
    Hij speelde, alleen maar op 't gehoor,
    De boeren al hun psalmen voor,
    En kon geen noten lezen.

    Hij laat altoos, jaar in jaar uit,
    Op d' eigen trant zich horen:
    Geen enkel nootje tot besluit,
    Gene enkle noot te voren:
    Is de ene regel afgedaan,
    Dan vangt hij aanstonds d' andre aan;
    Hij houdt niet van dat talmen:
    En dus weet onze dove bloed
    Ook steeds, hoe lang hij trappen moet
    Voor ieder van de psalmen.

    Zo ging het steeds op d' eigen trant,
    En ieder was tevreden,
    Tot laatst een reizend muzikant
    Het dorp kwam binnentreden.
    't Was zondag, en de kerk ging aan;
    Het boerenvolk kwam aangegaan
    Langs wegen en langs velden.
    Hij wandelt mee; verwonderd hoort
    Hij van een orgelspel 't akkoord;
    Dat hoort men op 't land toch zelden.

    Hij gaat op 't orgel, hoort een poos
    De kunsteloze klanken,
    En merkt alras, wat virtuoos
    Men dat geluid mag danken!
    Het orgel was een meesterstuk;
    De speler, als gezegd, een kruk,
    Zo schoon een werk niet waardig;
    En echter was, hoe vreemd het schijn',
    (Dat thans maar zelden waar zal zijn!)
    Hij op zijn spel hovaardig.

    De vreemdeling, een andre vent,
    Een baas in 't orgelspelen,
    Maakt onze man zijn compliment,
    En weet zijn hart te stelen;
    Hij prijst zijn spel en roemt zijn kunst,
    Beveelt zich needrig in zijn gunst,
    En noemt hem zijn professie;
    En op zijn vraag, om 't volgend lied
    Voor d' organist te spelen, biedt
    Hem deze de eer der sessie.

    Nu rukt hij elk register uit
    En maakt een vreeslijk leven,
    En speelt het lied met vol geluid,
    Dat ieder zit te beven.
    Geen boer, die ooit geweten had,
    Dat zulk een kracht in 't orgel zat.
    't Kon d' organist niet wezen.
    Men waant, dat ligt de duivel zelf
    Dus dreunen doet het kerkgewelf,
    En is in duizend vrezen.

    De vreemdeling speelt rustig voort;
    En, 't geen nog nooit gebeurde,
    Nu overschreeuwt men geen akkoord,
    Dat elk de long schier scheurde:
    Want, sinds het orgel had gestaan,
    Had nooit een pijp zo aangegaan,
    Als zij nu alle speelden.
    Stokstijf en stil aanschouwt men 't werk;
    En 't scheen, als waar' de ganse kerk
    Vervuld met wassen beelden.

    Maar eensklaps zwijgt het orgel stil,
    In 't midden van een regel....
    De vreemdling krijgt een koude gril,
    En de organist zegt: ‘Vlegel!
    Wat knoeit gij hier? gij, vreemde guit!
    Ik speel nu zelf het lied wel uit’....
    Maar, wat hij ook mag grijpen,
    En wat hij vat en wat hij treedt,
    Geen toon meer, die zich horen deed:
    De wind was uit de pijpen.

    De vreemdling echter, bleek van spijt,
    Vermoedt, waar 't aan mocht schelen,
    En waant, de trapper ligt, uit nijd,
    Hem eens een pots wou spelen.
    Hij vliegt er heen, en mat en moe
    Zit daar de man, met de ogen toe,
    En met de handen samen;
    En, daar hij, met een bars gelaat,
    Schier spraakloos voor de oude staat,
    Zegt juist de trapper: ‘Amen!’

    ‘Wat bidt gij?’ zegt hij, ‘onglukskind
    't Is hier nog tijd van zingen.
    Ter balken op, en geef mij wind!
    Pas beter op uw dingen.’
    En de oude ziet verbaasd hem aan;
    Hij kan zijn woorden niet verstaan,
    Maar ze in zijn wenken lezen,
    En zegt: ‘Wat wou gij, goede vrind!
    Mij nu nog leren, hoeveel wind
    Bij elk gezang moet wezen?’ -

    De vreemdling gaat, en loost een zucht,
    En wandelt weer naar buiten;
    Maar hoort aldra, wat vreemde klucht
    Hem in zijn werk kwam stuiten.
    ‘Ach!’ zegt hij, ‘k zie maar al te wel,
    Het gaat, ook bij het kunstigst spel,
    Als in de meeste zaken:
    Men kan, met alle vlijt, gewis,
    Als ons de wind ongunstig is,
    Niet in de haven raken!’

    Vaderlandsche letteroefeningen (1821)

    schrijver

    13-04-2016 om 22:14 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    12-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.zomerse avond

    Een gedicht van Hubert Poot 1689-1733

    Zomerse Avond

    De moede zonnewagen
    Staat vrachtloos, d' avondzon
    Zinkt in de westerpekelbron.
    Aldus ontglippen ons de wentelende dagen.
    De star der Mingodin
    Ziet d' eerste op 't aardtrijk neder.
    Mineias dochters vliegen weder:
    Ook spant de stille Nacht zijn zwarte paarden in.
    Wij zien de schemeringen
    Verdikken, waar we staan.
    Alrede heft de gulden maan
    Haar horens op, en rukt ter bane in harer kringen.
    Hoe rust het hangend loof
    Der luisterende bomen!
    Geen wind beroert de vlakke stromen.
    Het slaperige veld wordt blind en stom en doof.
    Thans telt de herder blijer
    't Gestalde vee, half vet.
    De melkmeid schikt haar hoofddoek net,
    En wacht met ongeduld de komst van hare vrijer.
    De stad, het woelen moe,
    Sluit, angstig voor gevaren
    Die in 't bedrieglijk duister waren,
    Haar logge poorten, en elk huis zijn deuren toe.
    Voort biên de heuse bedden
    De matte werkliên rust.
    De halve wereld voelt met lust
    Zich uit de dichte drom der daagse zorgen redden.
    Ware Amaril nu mijn,
    Wij zouden onder 't schuilen
    Voorwaar geen droge kusjes ruilen;
    Maar och! zal mij 't geluk wel ooit zo gunstig zijn?

    ---------------------------------------------------
    Mineias dochters - vleermuizen

    Gedichten (1722)

    schrijver

    12-04-2016 om 21:33 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    11-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.duif

    Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924

    Zoals de duif

    Zoals de duif
    Zweeft door het licht,
    Zo zweef ik door het licht
    Der liefde.

    schrijver

    11-04-2016 om 21:40 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)
    10-04-2016
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.afscheid

    Een gedicht van Jacqueline van der Waals 1868-1922

    Afscheid

    Eén ogenblik van het voorbije leven
    Als voor 't bewogen spiegelvlak te staan
    Van rimplend water, dat met stadig beven,
    Het beeld, eer het tot stand komt, doet vergaan.
    De vorm te zien, die in het water drijft,
    Onzuiver zo van kleuren als contouren,
    Die, vluchtig bij het allerlichtst beroeren,
    Geen wezen heeft, dat in zichzelf beklijft...

    En heen te gaan - en niets dat achter blijft
    Dan dingen, die wij meenden te bezitten,
    En niet ons eigen waren, die als klitten
    Nog hechten in de plooien van ons kleed,
    Maar die wij van ons doen, zoals we leed
    En bitterheid en zorgen van ons deden,
    Als niet van ons, als dingen van 't verleden...

    Een oogwenk voor het vlottend watervlak te staan
    En naar 't verwarde spiegelbeeld te staren,
    Dat nog de trekken draagt, die de onze waren,
    En stil en eenzaam heen te gaan.

    schrijver

    10-04-2016 om 16:29 geschreven door Dora


    >> Reageer (0)


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 09-2020
  • 08-2020
  • 01-2019
  • 12-2018
  • 11-2018
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 07-2018
  • 06-2018
  • 05-2018
  • 04-2018
  • 03-2018
  • 02-2018
  • 01-2018
  • 12-2017
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 08-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 05-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 09-2016
  • 08-2016
  • 07-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 04-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2006


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!