O zwart gevaarte boven 't hoofd zwaar hangend in de donkre lucht, wat heb ik in uw diepten al gesmacht, gebeden en verzucht!
O levend stenen wezen! Hier, door angst gejaagd, door hoop gestaald, ben ik naar 's harten wondergang, wild ópgedraafd of kalm gedaald.
Geen enkle boezemtrilling, die - - géén wentling mijner ziele, die niet weerluidde in uw torenklank, vol zoete of sombre poëzie.
En van mijn eerste grote smart tot aan mijn laatste zielsgeween, 't is alles in uw bouw vergroeid en 't spreekt mij toe uit elke steen.
Krank is nu 't lichaam, krank het hart, dat in onpeilbre smart verviel, maar, worstlend tegen God en lot, jaagt stormend óp de ontembre ziel.
Brussel, 23 November 1897.
---------------------------------------------------------------- In 1047 liet hertog Lambert II een kerk bouwen ter ere van Sint-Michiel, aartsengel en patroonheilige van Brussel. Op de dag dat de romaanse kerk ingewijd werd, liet de hertog echter ook de relikwieën van Sint-Goedele overbrengen. De officiële naam van de kerk is Sint-Michielskathedraal, maar in de volksmond staat ze nog steeds bekend als Sint-Goedelekerk.
Een hartenkreet van An Terlouw. Ze schreef het tijdens de kou en je ziet dat de meeste mensen sneeuw hebben wou! Je leest ook het gezeur van de mensen die in mineur de winter hebben doorgebracht...Het is uiteindelijk altijd wat!
De eindeloze sneeuw
Nu verzucht ’t hele land kap nou toch eens met die sneeuw we zijn het zat het wordt teveel stop nu maar eens onderhand jaren riepen diezelfde mensen een witte Kerst is lang gelee die zou er moeten komen en iedereen riep driftig mee.
Dan komt er een mooie witte niet alleen Kerst, welnee, veel meer uren dagen weken maanden zitten we er nu dan toch al mee het is te lang het is teveel het is te intens het is te vaak maar toch vorig jaar opperde iedereen zonder uitzondering maar raak:
Een witte kerst, zou prachtig zijn, dat is al zolang gelee en nu, na al die maanden sneeuw, geen kans op stop zitten we er mooi mee want het zout is helemaal op en strooien, kan bijna niet meer dus glibberen en glijden we alle kanten op en doe je al je botten zeer.
Want de wereld is weer wit, het sneeuwt weer volop als een lieve lust en menigeen kijkend naar buiten zucht: wanneer houdt het eens op?
Een gedicht van Edward Koster 1861-1937. Hoe een mens naar de lente kan verlangen met blozende wangen door de eenzaamheid en kou! Dit is er altijd al geweest in het menselijk bestaan. De jaargetijden doen ons voortgaan!
Ik smacht naar de lente
Ik smacht naar de lente en haar goud, Naar de jonge, de licht-tere kleuren, Ik smacht naar het groenende hout, Naar de zoetige Meidorengeuren.
Hoe heerlijk te liggen in 't mos, Te staren in 't blauw van de hemel, Te volgen de blaadjes die los Zich wieg'len in takkengewemel!
Hoe welven zich bogen van glans Om mij heen bij der lente verschijnen, Hoe hupp'len in weke kadans Mijn gedachten langs zacht-ronde lijnen!
Mijn hart roept de lente zo luid, En klopt ongeduldig haar tegen... Hoor! was dat geen merelgefluit? Wat klonk daar langs de eenzame wegen?
Een gedicht van Cornelis Honingh 1846-1896. Als moeder schreit dan begrijpt een kind daar niet veel van. Soms kunnen ze wel de gemoedstoestand aanvoelen.
Schemeravond
"Twee kindertjes bij elkaar, Een zusje en een broertje; Ik wou, dat ik er meer van had, Al van dat lieve goedje."
Zo zongen beide in 't schemeruurtje Als Moeder 't olijk, vrolijk paar Weer bij zich op de schoot ging beuren En zij daar speelden met elkaar.
Nu zit ze alleen met ons klein-zusje, Zingt, maar met tranen in haar stem. Geeft haar ook 't kleintje kus op kusje, Te meer nog denkt zij steeds aan hem.
Klein-zusje vindt het nu niet prettig: Eén moest er zijn op elke knie. Ze haalt haar pop: ‘Ma, dat is broer nu, Weer zijn we met ons beiden, zie!’
"Twee kindertjes bij elkaar, Een zusje en een broertje; Ik wou, dat ik er meer van had, Al van dat lieve goedje."
Zo zingt klein-zusje en is weer blijde, Heeft schik, dat zij 't zo goed bedacht. Verbaasd kijkt ze, als zij zich voelt kussen En Moeder schreit in plaats van lacht.
iets onbereikbaars laat nooit echt los wij zijn geen stenen zijn geen rots maar meer een boom die ziet het als een wereld die beweegt boven ons die wolken ziet dansen en vogels liederen schrijven zoals dat eigenlijk hoort wij zijn de kinderen der sterrenstof nooit groeiden wij ouder en nooit verstoorden zij onze jeugd wij praten wel zuiver maar kijken altijd verder weg nooit konden zij weten wat het eigenlijk kost om echt vrij te zijn
Een gedicht van Mobar het heeft wel iets te vertellen, schrijven en schrijven het zijn twee dingen! Soms kan een schrijver al schrijvend zingen. In het andere geval kan een schrijver het schrijven benoemen! Wil men schrijven om te schrijven dan is er soms geen diepte in.
Geschreven
Ik denk soms al weet ik het niet zeker dat zij die zich het minst vaak schrijver noemen, meer te vertellen hebben
de weemoedige vreemdelingen die geen tijd hebben om te schrijven ze beleven pure poëzie en ademen het leven, waarover schrijvers schrijven
en het zal mijn eigen pen niet zijn die woorden herhaald, van wat ik hen niet heb verteld, in afstand en stil zwijgen.
Een hartenkreet van Hans Kilian, toen ik het las vond ik het een mooie gedachte. De mens schuift de dood eigenlijk liever aan de kant maar na de dood wordt er wat van gemaakt. Er werd een bijzonder graf gemaakt. En er staat ook wel eens hij leefde om te werken!
Mooi dood
Soms kom je op een kerkhof langs een prachtgraf, waarbij je denkt, zo, hier hebben ze hun hele leven naartoe gewerkt.
En elke dag opnieuw, bij het ontwaken, Keert hij zich droevig in zijn bedde om, Terwijl zijn handen, in nerveus gefrom, Spelen over ’t weggewoelde linnen laken.
Hij fronselt tegen ’t licht dat door de blinden, Ten kier gelaten, bleek zijn bed beschijnt, Zijn tengere gestalte teer omlijnt, En zoekt zijn mond ten koele kus te vinden.
Hij voelt zich moede in zijn lege leven, Dat hij alleen en lijdelijk doorleeft In treurenis, dewijl hij niemand heeft Die meer dan fraaie frasen hem wil geven.
Hij ziet zichzelve weer de dag beginnen: Zijn kamer wacht hem met een stuurs onthaal Van stilte en het overdekte maal, Dat wordt genoten zonder maag of vrinden;
Zijn moeizaam werken in bestofte boeken; En even ligt een lach op zijn gezicht Bij ’t lezen van een gracelijk gedicht, Gevonden na langdurig duurzaam zoeken.
Hij ziet zich wandlen langs de lange wegen Ver door de verre velden naar de zee. En overal neemt hij zijn lijden mee, En niemand komt met troostend woord hem tegen.
En d’avond, als alom de lampen lichten, Brengt aan zijn eenzaamheid het zwaarste leed, Omdat hij nu in andre huizen weet Een kring van vrolijk stralende gezichten. –
En bitter bergt hij in beschreide handen De droefheid van zijn angstig aangezicht. – En door de luiken lacht het morgenlicht En schetst zijn schaduw op de witte wanden.
Lente-ogen, waar 't lentzonnetje in gaat schijnen, Zodra de wimpervenstertjes ontsluiten; Spiegeltjes klaar die geen menswereld buiten, Maar 't eigen lentezieltje doen weerschijnen,
Zo rustig rein dat ze in hun kristallijnen Glanstoverkring al 't duistre buitensluiten; Boodschappertjes van heil die zachtkens stuiten Verbitterd woord van wie in treurnis kwijnen;
Wijsgeertjes onbewust, die in één enkle Opslag zo helder leren wat het leven Zou zijn als lust en ijdelheid niet waren;
Sproke-ogen, die nog 't aangezicht der englen Aanschouwen en tegenlachen, en ons even De macht van 't Reine en Lieflijke openbaren!
Een gedicht van Willem Kloos 1859-1938 gewenst is dit goed en aandachtig te lezen...
Homo Sum II
Ik ben de Dúivel-god dier grúwbre oorkónde, 't Vervlóekte Boék van laffe deémoed, klein, Die loert, die loert, koud-donker, donker-rein, Of Hij die ménsjes niet verdérven kónde.
Ook Hij droeg fier, op 't lijf vol eeuw'ge pijn, Eén matelóze, toégeschroeide wonde, Dat alles had zó anders kunnen zijn. - Zijn Zijn.... Mysterie, maar zijn Schijn.... Dood-zonde.
Want ook Ik viel, uit een licht Rijk van 't Goede In dit groot Duister, dat nu Mijn Licht zij, En waar Ik eeuwig als Verdoemde in brand.
Maar, in de pracht van mijne staat'ge woede, Voel Ik mij groot en heerlijk, dat Ik vrij Haten en kwaad-doen mag, met sterke hand.
Een hartenkreet van Jan J. Krediet mooi beschreven jaargetijden en hoewel er toch nog veel mensen verkeerd mee omgaan. Van alle jaargetijden moet men genieten. Was het maar lente of was het maar zomer enz. En een winterslaap moet men natuurlijk niet in het geestelijke leven doen...wie de schoen past, die trekt hem aan. Elke dag een stapje vooruit gaan dat is een mensen bestaan!
WINTERSLAAP
Als je hele leven kraakt een halve dood je raakt voel je dan gerust alleen met d'winter om je heen denk maar niet aan d'lente doorgaans kort van lengte denk maar niet aan d'zomer die maar niet wil komen denk maar niet aan d'herfst die 't beetje zomer bederft denk maar niet aan denken laat slaap uitkomst schenken beleef je eigen winterslaap die voorbij seizoenen gaat!