In wijde wonderhallen van het woud Hoor 'k hel-op tuiten klinkende muziek. Nu buigen blad en bloesem naar beneên Om háár te spreiden luchte baldakijn, Haar, die aan 't hoofd van 't zuiver-spelend koor Ten bos in schrijdt, de lentekoningin. Zij streelt het sterrenmos met lichte tred, En tovert met haar ogen teed're glans Op 't schuchter-wuivend lichtgroen blaadrenvolk, En koost met zachte handen al wat sproot Om 't woud te tooien bij haar ommegang.
Nu speelt blij-op de zilvermond'ge fluit, En deunt de gallemvolle veldschalmei, De citerzang vervult de zoele lucht, Het luitgesuis zweeft zacht op zachte wind, En 't klare zingen van de nimfenrei Stijgt hoog op boven 't dommen van de trom; Cimbaal en vedel voegen zich de zang En luide zwelt de galm der bosmuziek, Want voog'len mengen zich der nimfkapel, En schallen wildzang in het wijde rond. Maar achter 't vreugdig spelen treedt zij aan, Festoen-omhuld, in gouden pracht van haar, Dat in een glanscascade nederrilt Langs rug en schouders; en op 't schone hoofd Blinkt vonkeldiadeem van dauwbesprenkt, Door zon tot vuur geslagen bloemcnpraal. Zij glimlacht blijde in 't bloeien om haar heen, In kalme gratie schrijdt zij langzaam voort, Geurwaad'mig, licht omspeeld door vlinderschaar, En plotseling doorflitst een hel-wit licht Als bliksemvonk het trillend-jonge woud, Wanneer de zon haar jong-blank lichaam treft, En dart'lend neerschampt langs haar naakte pracht.
Verlaat mij niet Heer, in mijn ouderdom Wanneer ik mensen om mij heen niet meer ken En ik zelf misschien niet meer weet wie ik ben Als ik niet meer zal vragen naar het “waarom”.
Verlaat mij niet, als mijn laatste stonde slaat En het duister om mij heen zal slaan Als het met dit aardse leven is gedaan O Heer, wees dan ook mijn rots en toeverlaat.
Ik mag geloven, U begeeft en verlaat mij nooit Wat mij ook in dit leven zal wedervaren U Heer, zult mij in eeuwigheid bewaren Wanneer ooit mijn werk op aarde is voltooid.
Ik dank U voor Uw liefde aan mij gegeven U zorgt elke dag als een vader voor mij U Heer, maakt mijn leven vrij en blij Dat ik dit steeds maar weer mag beleven.
't Daget over dorp en land, heel het oosten laait en brandt, de bedauwde weiden domen, wolkskens hangen in de bomen, wolkskens vlieden langs de vliet, ieder bladje een dauwdrop giet.
Zingend door de blauwe lucht, neemt de leeuwerik hoge vlucht, op de daken dieft de musse, vogels zingen onder 't wied: 't zingt al wat men hoort en ziet.
Over 't lachend groene veld 't rinkelend klinkend kloksken schelt, 't werkvolk met der zonne wakker spreidt al over hof en akker. 't Werk begint met bede en lied, 't wordt al leven dat men ziet.
Reading: schrei niet, hier is het wreed gebouw Waar een dichter in de tredmolen liep, Dorst leed, honger, op een plankenbed sliep Teedre handen stuk trok aan 't geteerd touw.
In een tredmolen: loop, dat niet de grond Uw voeten breekt, die onder uw voet wijkt; Kramp vast uw handen, als uw kracht bezwijkt Slaan wentlende treden uw voeten wond.
Honger en dorst, altijd de strenge cel Enge beklemming om uw hijgen heen, Muur noch deur wijkt voor uw gesmoord geween En waanzin wenkt naar zijn glimlachend spel.
Wat is hier hemel? Achter 't matte raam Een grauwe plek, eender of de zon straalt In lente, in zomer, één of 't najaar vaalt. Wat is hier dag? Verneedring zonder naam.
Aan de avond van deze mooie dag Wil ik U danken, Heer, voor het goede Dat U mij deze dag weer hebt gegeven Blij dat ik U hiervoor danken mag.
Eens aan de avond van mijn leven Als ik misschien niet veel meer weet De mensen om mij heen niet meer ken O Heer, wilt U mij dan niet begeven?
Aan de avond van mijn aardse leven Als ik oud geworden ben, zwak en moe Mij niet meer goed kan voortbewegen Wilt U mij Heer, dan bijstand geven?
En als eens mijn laatste avond is gekomen En er een einde komt aan mijn bestaan Wanneer en hoe dit zal zijn, weet U alleen Heer, geef dan dat ik bij U thuis mag komen.
Hier rust ik ver van 't woelig mensenras In macht'ge zuilengangen van het woud, Met dak van wiss'lend groen, doorwrocht met goud, Hier op het mollig, mosrijk lentegras.
Hier is geen mensgeknoei, geen misgewas Van zwetsers, op gelogen kennis stout, Geen huich'laars, die der waarheid zuiver goud Besmetten voor wat hùn tot voordeel was.
Hier rust ik uit; hier ben ik gans alleen. Niets hoor ik dan der vogelen gezang En 't windgefluister in de hoge bomen.
Geen stemmen meer van mensen om mij heen, Geen strijd om 's levens goed, geen wild gedrang, Maar lentelust en liefelijke dromen.
Herinneringen zingen, kind, uw wit gelaat, en 't zoet verhaal van úwe dagen en míjne dagen die vredig in ons leve' als stille tuinen lagen in 't tere licht van late schemering gebaad, wijl d'hemel is om tuine-groen een stil gewaad van trage, kalme schaaûwen, en de bomen dragen een laatste vogel-stem van lang-verglooiënd klagen dat kwijnt en were wast en were kwijnen gaat...
Thans, o mijn kind, en leeft geen lied om ons, en leven geen vrede-dage' als stille tuinen om ons heen; geen scheemring bleef om ons veréende droom geweven, en dróeve schaaûwen schuive' om ons gescheíden leên...
En in de nacht zie 'k, laatste troost, alleen nog beven de matheid van uw wit gelaat, in stil geween.
Uit de bundel: Het vaderhuis- Verzen eener liefde (1903)
Een hartenkreet van Paula Hagenaars, deze mevrouw beleefde de woorden op drie manieren met recht. Er zijn soms woorden gezegd en dan ben je blij als je ze naast je neer hebt gelegd...maar oprechte woorden die doen je springen en dan heb je steeds meer zinnen... Zinnen ter opvoeding ten behoeve van de liefde. Liefde is een diepgang...oppervlakkigheid snijdt een wond in het hart! En wat jammer als een oppervlakkig mens na zijn of haar mondelinge daad er niet mee in zat!
Woorden zijn
Woorden: kunnen zacht zijn en troosten.
Woorden: kunnen hard zijn en pijn doen.
Woorden:kunnen zijn als muziek akkoorden majeur en mineur.
Een hartenkreet waar velen last van hebben en denken dat het niet zo is
zoek dan
mijn vlinder vindt de beelden die wij samen deelden vindt wie ik was voor ik onze gedachten las vindt de glinster in onze ogen de lach om onze mond die sterren naar de hemel zond vindt het besef van waarheid van echt onderscheid tussen goed en slecht zoek mijn vlinder en vindt ons gevoel het is weg verloren ergens onderweg
Ik leef in nacht, maar mane-schijn is buiten, Die leeft in twinkelende vogelen-slag, Ik zie hem schijnen door de onzichtbre ruiten, Ik wacht, maar ik verlang niet naar de dag
Ondergedompeld wezend ganslijk, ach! In dit zwart meer, o liefelijk geluid en Wat uit zwart donkere spiegel òp komt fluiten, Licht-lieve volk in wat àl duister zag,
Gij komt òp-duikend in lucht legerscharen, Licht-glans-gewapend in dees donkre wereld,
O lieve, o onverwachte, o lichte paren, U stortend willend golfje in zee bepareld.
Het donker blijft en blijft, mij wèl welkomme, Zwart donkre flonker-grot is om me en om me.
Bij het lijk van de Eerwaarde, Geleerde Here, Adriaan Wolff Predikant in de Beemster
Is dit mijn waarde Wolff, zo minzaam in zijn spreken! Zo keurig in zijn smaak! zo goed – zo groot van ziel! Zo wakker op zijn post, zo treffend in zijn preken! Die nooit, uit vrome drift, in lage straattaal viel, Noch ’t heilig bedenhuis ontheiligde door twisten; Die, op ’t meest nodige, het meest heeft stilgestaan: Is dit die grote man? die ongeveinsde Christen? Neen, ’t is zijn lichaam slechts; hijzelf is heengegaan, Ter plaats daar zwakke deugd, in Gods getrouwe vrinden, Haar vrijspraak uit genade, en loon bij God zal vinden.
Droog water, koele wol, wit roet, gehakte veren, Wees welkom boven op mijn beste hoed en kleren, Ik zie niet hoe men u met reden haten zou, Die ons van boven brengt de Warmte met de kou.