Log stuwt de Lethe hare lome baren, als onbewuste dromen, naast het veld van louter licht en vreê, waar alles meldt: Hier komt ge in 't Rijk der eeuwge rust gevaren.
De schimmen, die onlijdlijk ommewaren, schonk zij vergetelheid, en zalig welt de bron van 't ware leven, en nu smelt de ziel in kalmte, nooit op aarde ervaren.
Toch, als bij een, wie nog, in klare dag, een droom kwelt, die hij tracht en niet vermag te wekken, komt een wolk soms 't oog omzweven.
Vergeten deed de Lethe 't aardse leven... Zij poogde... en toch niet gans verdoofde zij de angst der zielen en haar noodgeschrei.
Wagens dragen mijn ramen voorbij Geur van het hooi, de oogst der wei, De maaiers zingen en dansen, Kindertjes vlechten hun kransen, Hoog loops het juligetij.
Eenzame heeft mij het lot verplicht, Woorden te rijen tot blij gedicht, Die vreugden daarin te bewaren, Wijnen voor latere jaren, Dan treden zij purper aan 't licht.
Gaarne zou ik naar 't gouden verschiet Volgen die wagens, galmen dat lied, Volgen die wagens, galmen dat lied, In vrijheid springen en dansen, Met meisjes winden de kransen, Ach, maar zij dúlden mij niet.
Onze harten stromen samen als we op een bankje zitten en naar het mooie uitzicht kijken. De zonnige avondstilte van de zee en het strand laat de muziek van de liefde klinken. En witte wolkjes aan de hemel glimlachen ons aanmoedigend toe.
Onze harten stromen samen en kussen alles wat leven is. De stille avond heeft onze harten met schoonheid gevuld en zijn zo vrij gelijk twee vogels in een bloeiende boomgaard.
Een hartenkreet onder categorie humor van Hans Uding
HETZELFDE LIEDJE
In vroeger tijden was het precies hetzelfde liedje onbekend maakt onbemind bezint eer gij begint
witte zwanen, zwarte zwanen wie heeft de sleutel van die oude grammofoon drie kleine kleutertjes hoort wie klopt daar kinderen stilte a.u.b. er gaat een dominee voorbij
mijn wiegie was een stijfselkissie m'n vader is de allersterkste man geef mij maar Amsterdam van de Amstel tot het "Ëi" tok, tok, tok spaar de geit en de bok
het blijft dus hetzelfde door alle tijden het doet mij genoegen ik ben blij met steeds weer hetzelfde liedje
Gij klaagt: "Alles ontneemt mij de Eeuwigheid." Ook meer dan de Eeuwigheid u heeft gegeven? Gevangen klaagt ge in de ban van de Tijd. Klaag niet. Zelfs uw klacht kan buiten de tijd niet leven.
Toen ik dit gedicht las vroeg ik me af, wie heeft hier nu echt de schuld? De overheid heeft misschien wel gefaald in een optimale beveiliging! Maar zijn wij allen niet zelf verantwoordelijk voor onze daden! Met z'n allen door een nauwe poort is ongehoord! De weg die naar de vrede leidt is een enge poort en daar ga je helemaal alleen door. De brede weg is de poort naar het verderf! Dit alles is of was een surrogaat vrede! En deze eindigde dan zo een week geleden! Wie kiest o verdwaasden de dood voor het leven!
Loveparade 24 juli 2010
overgeleverd aan het lot rouwt Duisburg in het ontwaken
verbijsterd, zoveel mensen in aantal grenzeloos festijn, ongeluk ten val
de spontane vredesmars geëindigd in een schaduw
massa's mensenmassa's dringen onwetend waarin zij zich wringen
een toegang door de tunnel een doorgang naar het einde
een angstig noodlot in falende werkelijkheid
laten we stilstaan en gedenken voor wie dit het einde was
Een gedicht van windwispher waarschijnlijk een schuilnaam
Bitterzoet
in goud gesponnen draden als liefdesmelodie van hart tot hart in vleugelslag guirlandes gedragen door de wind als een fluistering tot ver over de horizon
ooit was jij mijn lief
maar jouw ogen sloten in eeuwigheid nu brengt jouw warmte me een glimlach vol herinneringen bitter en zoet omdat houden van meer dan liefde is en was
Elke dag begint met ontwaken, opstaan of je nu geslapen hebt of niet Elke dag heeft zijn rituelen, ontbijten, koffiedrinken, douche je wel, of douche je niet Elke dag heeft zijn eigen inbreng, de ochtend loopt over in de middag Elke dag heeft 24 uur, de klok telt de slagen, slag voor slag
Elke dag heeft soms zijn charme, is licht en zonnig bovendien Elke dag laat zich dan, van een andere donkere kant, ook wel eens zien Elke dag, kan zwaar zijn als lood of soms een steen Elke dag is weer een andere, geen dag is eender als voorheen
Elke dag heeft een avond, vooraf een maaltijd, met of zonder toetje Elke dag heeft een schemering, met in de koffie suiker of een zoetje Elke dag heeft uiteindelijk dat tijdstip van gereedmaken om in bed te stappen Elke dag heeft een begin en een eind, zoals ik langzaam begin te snappen.
Maar elke nacht slapeloos doorbrengen, is een heel ander verhaal!
Dit pandemonium van smaad tegen het gezag op straat is niet alleen maar dronkemanspraat. Zij weten niet beter. Mijn god, het is al laat! Lasterpraat zonder normbesef, dit kikkerland kwaakt in de uitgaansnacht soms uit de maat. Maar waarom dan toch ontkiemt dit zaad? Voeden wij onze kinderen op tot eenheidsworst; tot de mens als onverzadigbare, ongezouten te vrijpostige veelvraat? Is het echt al zo laat? Ik haast me naar huis, kijk even door die bril, hoe het mijn kroost vergaat, waar mijn klok op slaat. Wij zitten toch niet op zwart zaad! Of toch?
Laten we gaan voor een norm met een menselijke maat, voor die norm die staat het is nog niet te laat!
Ze is wat haar schoonheid belooft en verlaat in de gebaren die ze vergeet. Omdat ze wacht wanneer de tijd weer een droom over heeft. En ze met blije ogen weer tekent wie haar wil volgen en kleuren. Gedachten wil ruilen die alleen bloeien in gesprekken die geen afscheid beloven en beginnen als je haar weer een nieuwe naam geeft.
Wat weemoedig blikt ze achterom, dat deed ze beter niet, want dat blikje achterom, was ’t laatste voor ze zich ter aarde stiet.
Een tegel los, een schoen die haakte, dat blikje achterom, was wel zo vreeslijk dom, nu ligt ze met gebroken botten, omhoog te kijken in haar hoge bed en achterom kijken, dat doet ze voorlopig niet, al was ’t enkel en alleen maar net: omdat hoogmoed voor de val komt en weemoed daar niet aan mee doet!
In de grote zeeën staat zij trots. Hard en vast als een rots. De golven vreten haar aan. Maar zij blijft volhoudend staan. Koude en wind tergen haar lijf. Maar zij trotseert beiden stijf. Meeuwen bekladden haar dak. Zij blijft sterk en op haar gemak. De grote zeeën spreken tot haar. Ze zeggen: “Je loopt gevaar”. Vol hooghartigheid en moed spreekt zij: “O grote zeeën, niets van U schaadt mij.”
Dzing-rusch... De zonne bijt. Dzing-rusch... De pikke snijdt. Het koren gaat over, de snede gaat over. De kelen zijn heser en de oren zijn dover. Dzing-rusch... Alhier, alhier! Dzing-rusch... Een zeupe bier! De boer is een belover!
Dzing-rusch... Mijn pikke schaardt. Dzing-rusch... Mijn vinger blaart. We druipen van 't zweet en de zonne steekt felder. We beulen ons dood om wat pap en een pelder. Dzing-rusch... Alhier, alhier! Dzing-rusch... Een zeupe bier! 't Is koelder in de kelder!
Dzing-rusch... 't Is in akkoord. Dzing-rusch... Gevierig voort. En neerstig maar, zonder te morren of mikken. Gebogen, eenbarelijk pikken is pikken! Dzing-rusch... Alhier, alhier! Dzing-rusch... Een zeupe bier! Of anders wij verstikken.
Dzing-rusch... Het wordt zo laf! Dzing-rusch... Die hoek moet af! Dan dansen en draaien de tierende koppels, Een hoepsaderiere op de stekende stoppels. Dzing-rusch... Alhier, alhier! Dzing-rusch... Een zeupe bier! En 't avond elk twee droppels.