Een gedicht van Aart van der Leeuw 1876-1931
Een najaarsblad
Ik zing tot prijs en eer... In roodgoud najaarsweer Werd zó mijn geest bevrijd Van een krankzinnigheid:
Ik raapte een donkre steen, En dacht, ook ik ga heen En lig zo zwaar en zwart Der aarde aan 't ijskoud hart.
Toen daalde een purper blad, Dat Hij beschreven had, Mij ritslend in de hand En stak mijn hart in brand.
Ik voelde zwéven weer Mijn hoop op brede veer, Ik wierp de dode steen In 't meer, waar zon op scheen.
|