Een gedicht van Jan Luyken 1649-1712
De Pelgrim
Al was het maar een koele Dronk Van water, uit oprechter harten, Waar gij eens pelgrims dorstig smarten, Om Jezus' wille mee beschonk, Gij zult uw loon dan niet verliezen, O, vriendelijk en hemels woord, Van zulk een ware mond gehoord, Wij willen u tot Heer verkiezen.
Een kleine dienst en grote loon; Voor water, wijnen, nooit volprezen, En heilig Bloed, van hemels wezen, Der klare Liefde. Och! hoe schoon! Ach Jezus! Welbron aller vreugde, Fontein van alle goed en zoet, Ontsluit en open in 't gemoed Den Bron der aangename deugden.
Dorst gij, naar onze broederplicht, Van trouwe liefde te betonen, En wilt een waterdronk belonen, Met zegen van een groot gewicht, Wy dorsten ook naar uw genade, Als naar een levende fontein Van heilig water, hemels rein , Waar 't zielenvuur zich wil verzaden.
Uw zoetheid werkt in ons een dorst Door zoveel honingzoete woorden, Die wij van uwe liefde hoorden, Gelijk een kind aan 's moeders borst. Wij denken aan die schone rede, Die eens die vrouw van u vernam , Toen zij om Jacobs water kwam, Zo ver van huis en stad getreden.
Zij wist niet wie den eiser was, Tot uw genade haar kwam leren Het levend water te begeren, Dat hete zielendorst genas. Dat water van het eeuwig leven, Dat uit uw heilig hart ontspringt, En 't bange levensvuur doordringt, Wil uw gena ons eeuwig geven.
|