| Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903Najaarslied
 Ik ken geen schoner kleurenDan die van 't Hollands bos
 In bruine najaarsdos;
 Ik ken geen zoeter geuren,
 Dan die uit droge mos,
 Uit geelrode eikenbladeren
 En varenkruid dat bloeit,
 Mij op het koeltje naderen,
 Dat met mijn lokken stoeit.
 
 Ik ken geen schoner zangen
 Dan vink en lijster slaakt,
 Bij 't morgenlicht ontwaakt,
 Eer hen de strikken vangen,
 Door al wat zingt gewraakt:
 De wildzang uit de twijgen
 Met vochtig rag omstrikt,
 Dat, als de dampen stijgen,
 Met parels blijft bestikt.
 
 Ik ken geen schoner luchten
 Dan waar de herfst mee praalt,
 Als 't zonlicht nederdaalt
 En dorpen en gehuchten
 In goud en kleuren maalt.
 Dan rijzen blanke rotsen
 En donkre bergen op,
 Begroeid met ruige bossen,
 Verguld aan rand en top.
 
 Dan spelen alle verven
 Dooreen met stille pracht,
 Tot dat ze, schoon en zacht,
 Versmelten en versterven,
 En zeggen: Het wordt nacht!
 Weer is een dag vervlogen;
 Welhaast een jaargetij:
 Een jaar gaat voor uwe ogen,
 Gelijk een damp voorbij.
 
 
 
 
 |