| Een gedicht van Frans Bastiaanse 1868-1947 
 Hun lach.Zij lopen achter de hagenIn het licht van de glorie-dag
 Zij kunnen het niet verdragen
 Maar lachen een luide lach.
 
 De landen liggen beneden
 Hun zalige voeten gespreid,
 En boven hun hoofd is het Eden
 Der blauw-gouden oneindigheid.
 
 De wolken beginnen te varen,
 De bomen in wiegeling
 Hebben gezang van blaren,
 En alles - Herinnering,
 
 Het Heden nú, en het Verwachten,
 Het nóóit moede licht van de zon,
 Het korengeel, het smaragd en
 Het bloemenrood bij de bron,
 
 Het geluid van een vogel jeugdig
 Vol uitgelaten genot,
 En hun eigen stemmen, vreugdig,
 Als een levens-danklied tot God -
 
 Het leeft alles tezamen in de
 Glans van die glorie-dag,
 In het hart van die twee beminden
 In de blijde klank van hun lach.
 
 
 
 
 |