Een gedicht van Felix Timmermans 1886-1947
Zwaar
Voor een lange voermanswagen, volgeladen met kareel, wordt een hooggebouwde hengst gespannen in zijn sterk gareel.
De oude voerknecht trekt geweldig met de toom en schreeuwt het uit. 't Kloeke beest spant al zijn spieren, zet zijn poten achteruit;
en het snokt uit al zijn kracht en witte schuim komt op zijn mond, maar de wagen roert niet, blijft lijk vastgenageld aan de grond.
De oude knecht, vol razernije, grijpt de djakke en met getier van een duivel, slaat hij rond de buik van 't machtig dier.
't Peerd schudt waaiend met zijn manen trekt en snuift en grinnikt, wringt met zijn poten dat een vuurvonk uit de harde stenen springt.
En dan rolt de wagen, raatlend lijk de donder, deur de straat, wijl de ruwe knecht gedurig vloekend met de djakke slaat.
-------------------------------------- kareel: vierkant gebakken steen djakke: zweep
Dietsche Warande en Belfort (1906)
|