Een gedicht van Virginie Loveling 1836-1923
De zucht naar 't schone
Gij weert het onkruid uit uw tuin, Gij doet uw park bewaken, Gij velt de bossen in het rond, Gij wilt de barre heidegrond Tot vruchtbren akker maken.
De geestdrift fonkelt in uw oog Voor wetenschap en kennis; Gij schikt u op, gij siert uw woon, De nietigste inbreuk op het schoon Schijnt u een heiligschennis.
Toch blijft uw hart een wilde plek, Waar veel is uit te roeien: Daar laat gij al het goed vergaan, Daar laat gij braam en distels staan, En al de netels groeien!
Gedichten van Rosalie en Virginie Loveling (1877)
|