Een gedicht van Albert Verwey 1865-1936
Morgen
O Dromen die de dag begint, De dag bezint, De dag bemint, Hoe zal ik ooit u loven. De landen liggen morgen-klaar, Mijn oog ziet nog geen zorgen daar, Geen troost hoef ik te borgen waar Die wast in 's harten hoven. De bergen blauwen in de vert, De stromen blinken in de vlakt, De bloesemboom is wit-gesterd, Het dorp is rood- en blauw-gedakt. En mensen werkende op het land, En kinderen buitlende naar school, Zijn overal en niemand bant Van 't hart de droom waarin ik dool. O Vogelstem die zingend trilt, En stijgt, en schalt ons boven 't hoofd, Hoe zijt gij mij gelijk, zo wild, Zo gans uzelf, zo onverdoofd.
De Kristaltwijg
|