Een gedicht van Alice Nahon 1896-1933
DE WIEDSTERKENS
Onz kerels hebben t zaad gezaaid In Vlaamse grond. Maar voor dat doogst zal afgemaaid, Zo goudig blond, Behoeft een zorge zacht en sterk Van vrouwenhand, Die doet het edele wiedsterswerk Op t Vlaamse land. Weet dat uw veld niet bloeiend wordt, Wanneer ge tegen t werken mort. Een schone ziel, een grove schort, Die wiedsters zijn er veel te kort In Vlaanderen.
Word wakker, word wakker, Voor Vlaandrens grote akker! Vergeet toch niet wat uw naam bediedt, O, wiedsterkens ! O, wiedsterkens ! Als ge wiedsterkens heet, Is t uw plicht dat ge wiedt. O, wiedsterkens, o, wiedsterkens Van het Vlaamse veld.
In t stil gedoe van iedre dag Wat niemand telt, Zelfs in uw leed en in uw lach, Daar vindt ge een veld. Daar kunt ge wieden t vreemde kruid In spraak en lied, Maar ruk het met de wortel uit Of t kruid herschiet. En in uw vrouwelijk gemoed Zal komen lijk een zeegning zoet Het weten schoon, het weten goed, Dat gij voor Vlaanderen ook iets doet, Voor Vlaanderen.
Maart-April (1936)

|