Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903
Zij zeggen
Zij zeggen : Laat uw dwaas vooroordeel varen! Daar is geen God, die antwoordt op gebeên; 't Oud Bijgeloof had tempels en altaren: De Wijsheid onzer eeuw behoeft er geen. De honger nijpt, de pest ontvolkt de straten, Uw kroost ligt krank en worstelt met de dood: Verbijt uw leed! Wat zou uw bidden baten? Geloof hen niet, en klaag aan God uw nood.
Men leerde u van een Vader, die voor allen En alles zorgt met vaderlijke trouw; Dat, zonder Hem, geen mus op aarde vallen, En op uw hoofd geen haar vergrijzen zou. Neen! zeggen zij: Natuurwet drijft het leven En brengt de dood, voor beiden even blind... Vergeefs uw lot in hoger hand gegeven! Geloof hen niet, en blijf uw Vaders kind.
Men predikte u een Heiland, voor uw zonden Gestorven, en uw Redder door zijn bloed. Uw schuldig hart heeft troost bij Hem gevonden, Uw kranke ziel bij Hem haar kracht en moed. Zij zeggen: IJdle troost voor noodloos vrezen! De mens is goed, hoe dweepzucht hem verguiz'! Steun op u zelv', en gij zult krachtig wezen! Geloof hen niet, en houd u aan zijn kruis.
Godsakker noemt gij 't kerkhof; 't daar gezaaide Herleeft eenmaal in nieuwe heerlijkheid! Dwaas! zeggen zij: 't stof dat de wind verwaaide Is nergens meer, of overal verspreid. 't Herleeft? 0 ja! In gras en kruid en bloemen, En sterft opnieuw, en wisselt eeuwig af ... De geest? Wat is die geest, waarop wij roemen? Een denkbeeld!... Hoor hen niet! maar plant het kruis op 't graf.
Madelieven (1869)
|