Een gedicht van Frans Bastiaanse 1868-1947
Ik denk aan u
De zomer ging, de goud-doorschenen uren Verkorten hunne loop; de nacht wordt lang... Hoe eindloos zal me ook déze winter duren, Hoe bang is 't hart, dat u verloor, hoe bang!
Ik denk aan U, als in de blanke vaarten De blauwe schijning van de hemel valt, Door 't nevelblank de Lente-morgen-klaarte Goudglanst der weiden welig esmerald.
Ik denk aan U, als ik het riet zie wuiven Dat op de golfslag schoonbewegend wiegt, Aan U, wanneer een vlucht van teedre duiven Klapwiekend voor de morgenzonne vliegt...
Ik denk aan U, als door de brand der velden De dorpsklok de ure van de middag luidt, Aan U, wanneer de vespertonen melden, Dat de avond zonk en duister de aarde omsluit.
Ik denk aan U, wanneer, de maan verrezen, In 't donker landschap laat de nachtuil klaagt, De Noorderkim nog de afglans houdt in wezen Van 't Zomerlicht, dat nauw verbleekt, weer daagt.
Ik denk aan U, als de eerste bladeren dalen, En 't Herfstschoon, willoos, langs de wegen zwerft, De najaarsnevelen 't zwakke licht vervalen Van zilvren zon, die met de middag sterft.
Ik denk aan U bij stormen, bij ontijde, Wanneer de wind opzweept de wilde zee, Alsof de wereld met het hart, dat schreide, Uitklaagde een klaagzang van nog zwaarder wee.
Ik denk aan U in korte, in lange nachten, Als langzaam de uren langs mijn leger gaan, Uw beeld staat dag en nacht in mijn gedachten, En zal er, tot de dood mij oproept, staan.
1904
|