Een gedicht van Guido Gezelle 1830-1899
Weldadig zonneweer
Weldadig zonneweer, hoe lang heeft ons verlangen gewacht naar uwe troost, geveterd en gevangen in s winters lastigheid! Zal t zomer zijn voortaan, of zult ge, wederher al, zonne, u duiken gaan?
De mensen danken u volmondig, en de hoven, in t eerst aanschouwde groen, u dankbaarheid beloven; de vogels vliegen los en blij; het kwekenoot, ontdonkerd hier en daar, de staldeure openstoot.
Daar davert iet dwersdeur elk wezen; daar zijn stralen van louter levendheid, die uit de hemel dalen: of wat, ontdekt het mij, wat is die geile stroom, die alles blij zijn doet, t zij mense, dier of boom?
t Is zonneweer; het is... t is zomer; al t geleden, al t uitgedoogde kwaad is weg, uit lijf en leden; de zonne lacht en laaft het herte los en vrij van kommer, of het ook geen dag nog zonne en zij.
Wie zal de goedheid dan, wie de eeuwig onbegonnen mildadigheid van Hem, de dageraad aller zonnen, verstaande, ootmoediglijk genoeg, op beide knie'n aanbidden? wie de naam vollovend zijn van Dien?
Door de eeuwige eeuwen heen, geloofd zij t eeuwig Wezen; zij t eeuwig Licht geloofd, zo nu zo ooit nadezen: zij t eeuwig Liefdevier, het leven van t heelal, geloofd, zo lange iet is, of ooit iet wezen zal!
Rijmsnoer
|