Een gedicht van Emanuel Hiel 1834-1899
O, gij voor wie de driften zwijgen
O, gij voor wie de driften zwijgen Wanneer de droppels door uw borst Als door een doek der liefde zijgen Ter lessing van des kindjes dorst, Wat zijt ge schoon en opgetogen, Iets zoets ontstraalt uw dromende ogen. Iets, dat getuigt hoe gij geniet, Iets, als in t oge der gazelle, Wanneer zij in de klare welle Met lust zich rein weerspiegeld ziet.
Bemerkt ge niet in t teedre wichtje. Als in de bron, uw evenbeeld, In wiens onnozel aangezichtje Nu reeds de reine liefde speelt? Ik voel het, k ben voor u verdwenen, Maar toch mijn harte zal niet wenen, Een kindeke ligt op uw schoot, Dat gij met feller gloed zult minnen Dan t woest gestorm der hete zinnen, Dat u de mannenliefde bood.
O heilig, driemaal heilig wezen, Waaruit het vlees zo fris verrijst, O, laat mij in uw blikken lezen De vreugde die uw ziele spijst Met liefde voor de schone wereld, Terwijl aan uwe borsten perelt De melk in volle zuiverheid, Terwijl uw kindje ligt te woelen En teer maar innig moet gevoelen De moeder is de onsterflijkheid.
Aan Johanna's nagedachtenis deel III (1933)
|