Een gedicht van Prudens van Duyse 1804-1859
Hij konde lezen.
Een herder ging al vroeg door 't land, En vond een net gevouwen Papiertje, nam 't met rappe hand, En dacht wat raars te aanschouwen.
Alleen vond hij tot zijn verdriet Er schrift op; de arme herder Versmeet het: lezen kon hij niet, En treurig ging hij verder.
Nu kwam een andre wandelaar Een stond daarna getreden. Hij werd het briefje ras gewaar, En las er op deez' reden:
Vriend, vóór de eik, die eeuwenoud Zijn takken uit blijft strekken, Dicht bij een vliet, in 't diepste woud, Zult gij een schat ontdekken.
Ik hadde vriend noch maagschap meer, Wie ik die konde schenken. Wees rijk, doe goed, bedank de Heer; Wil mijner soms herdenken!
De lezer ging met vlugge tred, Ontdekte 't aangewezen', En stortte een vurig dankgebed. Wel hem, dat hij kon lezen!
Gedichtjes voor kinderen (1849)
|