Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
Klacht om Abisag
Hoe zult gij hier kunnen rusten? Al de onnut gespaarde lusten Stromen nog met zacht geruis Door uw ongerepte leden, Die nu met hun heerlijkheden Zijn besloten in dees kluis.
Altijd hebt gij u onthouden Aan onmachtigen; ach, de oude Koning, die gij bijstand bood, Had geen kracht meer in zijn lenden Om op jeugds reeds lang ontwende Wijs te dansen in uw schoot.
Als zijn hart uw boezem voelde, Gij uw jeugd aan hem verkoelde, Gloeide hij alsof een steen Hitte aan het vuur ontleende. Maar koud tot 't verkalkt gebeente Werd hij als hij lag alleen.
Toen een jonge prins u minde, Werd als vlieg hij van eens blinde Aangezicht fluks weggevaagd. Uwer borsten rode toppen Werden hard als rozenknoppen Waar geen bloeien meer in daagt.
En toen kwam de harde donkre Met zijn oog u tegenfonklen, En, niet wetend wat gij deed, Hebt, vreesachtige en wankle, Ge u verborgen in zijn mantel Als een graf- en bruiloftskleed.
Onberoerde en versmachte, In de helle sterrenachten Fluistren wij en zuchten: slaap! Troost u dit, dat op hun sponde In verrukkelijke zonde Om u wenen man en knaap?
Nalezing X (1938)
|