Een gedicht van G.W. van Lovendaal 1847-1939
Liedje van de molenaar
Mijn molentje draait er lustig en wel, Mijn schoorsteen rookt er neven, Maar 'k ben nog altijd een vrijgezel, Wat heb ik aan zo'n leven! Och, trad er Marieke mijn molentje in, Dan wist ik, waarvoor ik mijn broodje win.
De hemel bezorgt mij gunstige wind, Het boertje geld en koren. De stenen ronken en 't werkend bint Laat vrolijk zijn krikkrakken horen. Doch klonk door de molen Marieke heur taal, Dan wist ik, waarvoor ik mijn koren maal.
De dis is bereid, de pot hangt te vuur, Gevuld zijn kist en kasten, Maar 't is geen leven zo op de duur, Al heb ik meer lusten dan lasten. Och, trouwd'er het blonde Marieke met mij, Dan wist ik, waarvoor ik den dis berei.
Blaas, windeke, blaas, en molentje draai! Vivat het mulders leven! Maar ziet mijn molen nooit kind noch kraai, Dan is het mij net om het even. Och, kwam op de molen Marieke mijn schat, Ik denk, dat ik spoedig zo'n dreumes had.
|