Een gedicht van Herman de Gorter 1864-1924
Voorzang
Er onstaat in mijn hart een nieuwe liefde, Stil en groot, Die, evenals een bloem verhief de Stengel en kelk, zo schoot Door mijn borst, en door mijn ogen kliefde Zich de weg, en bood Zich aan mijn ogen bloot: een nieuwe liefde.
En nu zie ik mijn nieuwe liefde, Die zich ontweefde Aan het kristal Van mijn ogen, door het Heelal Gaan, alsof een Wezen daar zweefde, En ik roep uit met zachte schal: Wie zijt gij, mijne liefde?
En zij zegt tot mij met een stem zo helder als kristal En goud, recht staande: Ik ben de liefde Van uit uw borst gekomen, De Liefde voor 't Heelal.
En zacht gaat henen mijn klare Geliefde, Henen naar de Mensheid. En zij schijnt als waaraan geen grens leit, Liefde.
En zal ik 't u vertellen? - mijne liefde, Die is de Alles omvattende Liefde, Gaat voor mij uit, heen door de grote zaal - En ik volg haar - van het stralend Heelal.
En toen is 't of zij, als een gordijn, hief de Lucht, en ik zag daar voor ons als kristal, Stralend en donker, en donker als de straal Van licht in sneeuw en regen, Mensen die leefden.
Ziet gij die slaven in hun zwarte ellende? Zei zij tot mij met een stem klaar van liefde, - En zij werd één met hen in zachte liefde, - Die was het die uwe liefde niet kende. En ik werd één met haar oneindige liefde, En met haar zelve, liefde zonder einde.
Zij is de Nieuwe Liefde. Zij is de Zon Van uit de Bron Der Menschheid.
Pan (1912)
|