Een gedicht van Johan Danser 1893-1920
De maagd
Mijn leven streeft, een snel-vlietende stroom, Naar 't schriklijk eind, de onbekende dood. Nader, rusteloos nader: en mijn schoot Droeg nimmer vrucht, mijn zoetste droom bleef droom.
Het baat niet of ik het beseffen schroom, Het baatte ook niet dat ik de mensen vlood: Des nachts ga ik van zware smarten groot En maakt een hete dorst mijn leden loom.
Dan gaat mijn peinzen langs mijn lege jeugd, Langs de ijdele uren onbewust doorweend Toen mijn smalle lichaam rijpte tot vrouw,
En wat daarna kwam: langs mijn korte vreugd, De hoop van eenmaal met een man vereend Te zijn, langs al wat nooit gebeuren zou.
Gedichten (1922)
|