Een gedicht van Jacobus van Looy 1855-1930
MIDDEL-EEUW
Op Mijner Wereld regel-rechte banen Pronk-volkren trekken op ter Kathedrale Kaproen, pij, toog; kazuifel, filigrane Mijter; dorpers-rood, rood van kardinalen. In val en dreun van canonieke schalen, Man-basse', in wierook knapen als sopranen; Naar 't donker dienen boven de missalen Schreed heer en knecht, met kruis, reliek en vanen Al boven 't stijve stoeten van de lieden Zag ik in 't kerk-aanzicht, de Maged, hoog In 't glas-gebrand, nacht-purper ossen-oog, Haar smartlijk hart gelijk een bloem aanbieden. 't Ruim rookt', 't goud smeuld', de Maagd het Hart hield bloot... En 't storremde ál in ene ren van rood.
Gedichten.(1884-1925)
|