Een gedicht van Nicolaas Beets 1814-1903
Veldbloem en kasbloem
De bloemekes langs de wegen, Die ken ik meest allen bij naam; Zij lachen mij vriendelijk tegen, Zij groeten mij al te zaam.
De bloemen achter de ramen, Omdat ik haar namen niet weet, Die schijnen zich mijner te schamen, En momplen: "Die domme poƫet!"
Uw dienaar, preutse prinsessen! Gij zijt schoon, zijt bevallig, vol vuur; Maar gij eist nog al vijven en zessen, En verkoopt uwe gunsten wat duur.
Pronkziek volkje uit Japan en Bengalen! Dingt om prijzen van zilver en goud. Ik wil ook u mijn hulde betalen; Maar mijn hart, o, mijn hart laat gij koud.
Goedendag, Madeliefje! Gouddropje! Erenprijsje, zo zedig en zacht! Zeg eens gauw: sliept gij zoet in uw knopje, En wat weer of gij heden verwacht?
"Goede morgen! Wij sliepen als rozen; En het weer wordt vandaag vast heel mooi. 'k Heb een plaatsje aan uw knoopsgat gekozen, Waar ik, stervend, mijn bladertjes strooi."
Madelieven (1869)
|