Een gedicht van Jan Prins 1876-1948
De zwerver
Door de lege koude akker Loopt een oude, arme stakker, Zoekend in de harde grond Of-ie geen petatters vond.
Wroetend gaan de zwarte handen, Klapperend de zwarte tanden, Gulzig glimt de grauwe mond of-ie geen petatters vond.
In de avond nog, bedrogen, ging de moede schim gebogen, kroop de zwarte schaduw rond of-ie geen petatters vond.
En alvorens te beginnen aan het maal, zei de bazinne hoe een grote, vreemde hond zocht, of-ie petatters vond.

|