Een gedicht van René de Clercq 1877-1932
Sneeuw
Vlokken, vlokken, vlokken, gesteven schuim, met scheuten en schokken door 't ruim! Ze zakken bij pakken, en, als er wind in zit, waaien ze, waaien ze, draaien ze, draaien ze, - de lucht is donker van wit. Eenbarelijk buien! De grond wordt zat; en dikker kleven de kuien wat. Ze leven, die losse wittigheên! Ze wervelweven, ondereen, een kleed, waarmede ze de aarde kleên. Er ligt al een deksel van vlekkeloos laken, gericheld, geticheld, op al de daken. Het wordt een stiller, een warmer weer, en zachter zijgen de zieltjes neer. Het vlokgewiegel sterft tenemaal. Een zonnestraal loopt glinstrend door de speierspiegel... En geen beweging, geen geluid. De zwarte bomen springen uit!
----------------------------------- kuien: koeien? speieren: schitteren tenemaal: opeens
Natuur (1903)
|