Een gedicht van Hendrik Jan Schimmel 1823-1906
Kennis-dorst.
Lize dartelde om het roosje, Purper bloosje, Eerstling, die de Lente schiep; Pas ontslagen van de windsels, - Donzen bindsels, Wiegje, waar het knopje' in sliep.
In 't bloembed stoeiend, gaârt ze, Of ontblaârt ze, Of vertreedt ze naar haar keur; Door een zee van purper wadend, En zich badend In een dauw van ambergeur.
Moe gedarteld zijgt ze neder, Rijst ze weder, Overziet ze heel haar schat; Maar wat pijnt haar, krult de tipjes Van haar lipjes, Plooit haar voorhoofd straks zo glad?
't Is de wordende Gedachte: Welk een krachte 't Bloemeke uit de zwachtlen baart. 't Is de wens: dat zij 't mocht speuren Waar de kleuren Kiemden in de kleurloze aard.
En ze rekt de kleine vingeren, In 't zich slingeren Om de tengre rozentak, Niet de spits der dorens achtend, Ginds haar wachtend Onder 't kleurrijk bloemendak.
't Struikje woelt ze los uit de aarde. Hoe der gaarde 't Pronkjuweel onttogen wordt!... Lize! staak het spelemeien, Ga 't beschreien: Wat ge ontwortelde is verdord.
|