Een gedicht van Frans Bastiaanse 1868-1947
Judith
Toen Judith Holofernes' donker hoofd Zag in de tent op 't gouden praalbed stil, Heeft zij, vóor dat de rode lippen kil En 't oog van laatste leef-glans was beroofd, Haar lippen op des Veldheers mond gedrukt, Veilig bezittend wie zij 't leven nam, Drinkend de siddring, die 't van vreugd verrukt Begerig mannen-lijf ontstijgen kwam. Zij bond het hoofd, na dit moment van vreugd, In bonte doek, sprak: Ere zij de Heer En gaf het der slavin, die 't steêwaart bracht. Toen sloegen de Hebreeërs 't ordloos heir, 't Hoofd hing te pronk, Judith in pracht van jeugd Had Holofernes lief, haar moord veracht.
Natuur en Leven (1900)
|