Een gedicht van Marie Metz-Koning 1868-1926
Kraaien
Heisa! de kraaien in de winter-takken! Nog trillert echo van hun schrille snaters: Wat zitten ze daar stil, die donkre saters, Die sombre spotters in hun zwarte pakken.
Zie, hoe bedaard die straks nog schelle praters Lijk kleine klompjes tegen 't luchtgrijs plakken. Heisa! daar gaan ze weer: de twijgen krakken! De dag barst open van hun rauwe schaters!
Een donder-wolk van vlugge vogel-vlokken Die kraaiend zeilen door de dompe luchten: Eén lijn uit, of ze elkaar met grappen lokken, Eén lijn uit, of ze speels elkaar ontvluchten, Tot, plots, ze zitten, en de bomen zuchten En schudden klagend hun bemoste knokken.
|