Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
Elianes jaarfeest
t Gedicht Uit plicht Gelukt niet licht, Maar hinkt aan ijzren boeien: t Heeft vier, Noch zwier, Noch bloei noch tier, En kruipt in plaats van vloeien.
Maar brandt De hand, Die t speeltuig spant, Van t innig boezemgloeien; Geen toon Zo schoon Bij mens en Goôn, Dan die het hart ontvloeien.
Voor mij, Ik wij Mijn Poëzy Geen dorre plichtbetoning: Haar lied Klinkt niet Op vreemd gebied; De Dichtluim kent geen Koning.
Doch kon Een bron, Die eens begon, Steeds onuitputbaar springen, Hoe blij Zou zij Op t Feestgetij Van Eliane zingen!
Dan ach! Ik mag Die blijde dag Met geen gezang begroeten: De smart, Die t hart Te fel benart, Maakt Zang- en Speelkunst voeten.
Daar t leed Zo wreed De borst doorsneed, En tranen drongen uit de ogen, Zou daar t Bezwaar De zangrige aâr Niet tevens op doen drogen?
De gloed Van t bloed In zilten vloed Van staâg geween verdronken, Is al t Geschal Van Feest of Bal Niet weer in staat te ontvonken.
Neen, zang Waar dwang En hartgeprang; Doch waar voor zuivre wensen Ons heil Slechts veil In t hoogste peil, Dan maakte u dit mijn hart de zaligste aller mensen.
De Dichtwerken XIII (1859)
|