Een gedicht van Anthony Winkler Prins 1817-1908
Bui
Grimmig snellen rondgerolde wolken, Eindeloos grote kluwens, aan door 't blauw. Doodse stilte! Toch, ze naadren gauw, Scherp weerspiegeld in de molenkolken.
Schelle fonkling van miljoenen dolken; Dan de donder; en, van regen lauw, Schudt de wind de hechte molenbouw, Loeit het rund, dat wegvlucht, ongemolken.
Zuiver, als geslepen edelstenen In een rand van donker goud gevat, Spiedt de klaproos door de halmen henen,
Glanst de koornbloem helder na het bad; En het paard, met glimmend stijve benen, Scheert de klaver, koel en druipend nat.
Sonnetten (1885)
|