Een gedicht van Willem Bilderdijk 1756-1831
Rust
Geen smijdig goud of elpenbeen, Geen zuilbalk, verr' in 't West gesneên, Bewelft mijn kamers en portalen. Geen zijden val- of plooigordijn Onttrekt mijn oog de zonneschijn In slaapsalet of etenszalen.
'k Heb Hessens schatkist, met het bloed Van menslijk slachtvee aangevoed, Noch Fredriks spaarpot leeggeplonderd; En voer in 't bonte koordlivrei Geen vetgemeste Huurlakei Wanneer mijn koets door 't Hofspui dondert.
Maar 'k heb, bij 't oefengraag verstand, Mijn Dichterlijke luit ter hand, En niet geheel onvruchtbare ader. Zie daar mijn aanzien, schat en lust: Zie daar de bloemhof van mijn rust, Waar uit ik 's levens honing gader!
Met dit mijn sober deel te vreên, Vermoei ik 't lot niet met gebeên Om 't nutloos meer, 't bedrieglijk beter; Maar dank die 't lastig arbeidszweet En 't armoed-rillen enden deed In 't matig van de thermometer. Thans moog, dit enige is mijn beê,
Mijn golfje op de levenszee In kalme zwelling strandwaart rollen! En doe geen wissling meer van maan Een stormend springgetij ontstaan, Dat wind en baren help aan 't hollen!
Wat draagt men, hellende over 't graf, Hier, hooggetopte duinen af, Daar, bergen op in vlakke heiden, Op dat het alomvattend oog Langs 't eindloos zeeruim weiden moog, En de avondzon te bed geleiden?
Uw zon, o stervling, daalt eerlang! Reeds helt zij naar haar ondergang, En de eeuwigheid gaat voor u open. Wend, wend uwe ogen derwaart heen, Bereid uw laatste legersteen, In plaats van bergen op te hopen.
O zalig, wie des aardrijks schoot 't Herbergzaam bed der rust ontsloot In uitzicht op volmaakter morgen! Genadige Almacht, geef ons dit; En, wie hier bedel' of bezitt', Gij zult voor zijn behoefte zorgen.
's Gravenhage,
1806.
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/willem_bilderdijk.jpg)
|