Een gedicht van Frans de Cort 1834-1878
Regina
Regina telt maar vijftien jaren, En hoe bekoorlijk is ze reeds! Haar halsje omgolven guldene haren, Haar mondje omdanst een lachje steeds. 't Eenvoudigst mutsje dekt haar kopje, De stof haars kleeds is grof katoen. - Ei! klinkklank heeft het rozenknopje Om lief te wezen niet van doen. Wanneer zij op de dag des Heeren Soms met hare ouders wandlen gaat, Dan let geen mens op hare kleren, Maar allen treft haar zoet gelaat. Dan volgen aller gretige ogen Het ranke maagdelijn getrouw, En murmelt menigeen bewogen: Dat meisje wilde ik wel tot vrouw!
Is hare schoonheid uitgelezen, Haar hart is mede louter goud: Dat zegt haar rozig, blozig wezen Elkeen, die 't eenmaal heeft aanschouwd. En de engel Gods, die hare gangen Vol teerheid overal bespiedt, Die kleurt er nooit een blos de wangen, Als hij in 't reine zieltje ziet. Nog hete 't meisje twee-, driemalen Der nieuwe lente wellekom, Dan zal ze, o liefde, u tol betalen, Dan zweeft een vrijerszwerm haar om. En vlecht u een de mirtebloemen Om 't blonde hoofd, o maagdelijn! Mag een zich uwen bruigom noemen, Wat hemel zal hem de aarde zijn!
Liederen
|