Een gedicht van J.J. de Stoppelaar 1884-1945
De duiven
Een snelle wind, zo is de vlucht van duiven: Zij scheert het akkermaals en dan de bomen. De takken gonzen en de lovers wuiven, Totdat de schoonste allerhoogste is genomen.
Hier strijkt de vlucht nu neer, maar lang nog wuiven De twijgen na, om niet tot rust te komen, Want met een wervlend uit elkander stuiven Vervliegt de vlaag en zwenkt naar lager zomen.
Maar in de boom roekoert in 't geurig nest Van overvolle loverzware twijgen Een jonge doffer, die niet scheiden kon.
Een zachte duive schuilde voor de rest En bleef maar stil in koele schaduw hijgen, Schuw voor de gloed van de namiddagzon.
De Beweging, jaargang 15 (1919)
|