Een gedicht van Johan Danser 1893-1920
HET NAAKTE MEISJE
Zij ligt, zo rijk in haar ontroerend naakt, Zo argeloos, ontdaan van alle kleren: Een kind niet radend wat het doet ontberen En toch zo schoon, zo lieflijk en volmaakt.
Stil, als een bloem in schaduwen ontwaakt Wier broosheid zelfs het zonnelicht zou deren, Bloeit haar lichaam: mild-rose voor de tere En diepe grond die somberkleurig vlaakt.
Vreemd: haar figuur zo jong en fijn-gebouwd Doet niet de wilde hartstochten opbruisen Van wie haar zoele heerlijkheid aanschouwt
Doch voert zijn denken naar een land van droom Waar langs een weg de hoge bomen ruisen En de avondlucht vervuld is met aroom.
|