Een gedicht van Louis Couperus 1863-1923
Nachten III
Wij, armen, laten ons weer en weer bedriegen; Illusie is behaagziek als een vrouw; Haar sluier veegt de wolken weg tot blauw Het Niets weer glimlacht, en de sterren liegen.
Hoop blijft verlokkend ons met liedjes wiegen; Verdwaasde minnaars, blijven wij haar trouw; Onze ijdle ziel bindt zich na iedre rouw Wieken weer aan om 't drogbeeld toe te vliegen.
En wrede goden achter hemelenwelf Spelen hun gruwzaam spel, wijl we ons verbeelden, Tot 't Einde toe, dat ze als hun blanke beelden
Zo goed en schoon zijn: beelden, die wijzelf Eéns dachten, bootsten, beitelden, en die Onze eigen schoonheid zijn en vroom genie.
|