Een gedicht van Nico c=van Suchtelen 1878-1949
Dichtergave
Niets dan woorden kon ik geven? Vluchtige verganklijkheid Van wat klanken die verzweven Wijd en zijd?
En toch heb ik u geschonken 't Zuiverst wat mijn ziel bezat: Konde van een diepst-verzonken Schoonste schat.
Dichterwoorden zijn als tranen Van wie stilkens wenen moet Om een liefde nooit verstaan en Toch zo zoet.
Dichterwoorden zijn als lachjes Van een kindje, zilver-klaar, Spelens-luid of mijmer-zachtjes, Innigst-waar.
Dichterwoorden zijn als golven, Nauw genaderd weer gevloôn, Rustloos rijzend en bedolven, Eeuwig schoon.
Dichterwoorden zijn als vlindren, Dwarlend over bloemenwei, Wijd-verwaaide windekindren En tòch vrij.
Dichterwoorden zijn als stralen, Die van smart noch waan besmet In des harten afgrond dalen Onverlet.
Zuiver, teder en waarachtig, Sterk in hun gebondenheid, Schoon in wissling, maatvol-machtig, Waan-bevrijd,
Zullen dichterwoorden zingen Uit de afgrond onzer smart, Van de schat in aller dingen Heimlijkst hart.
|