Een gedicht van Edward Koster 1861-1937
De zon
Ik ben de wever aan des tijds getouw, En schik de gloeiend-bonte taferelen, Aan mij de macht om werelden te delen, Ik schok der vorstenrijken vaste bouw.
Ik ben de aleeuwig-brandende flambouw, Die 't groot Heelal gestaag komt toebedelen Het licht en 't leven, die op aard komt spelen Het wiss'lend spel van wolken en landouw.
Ik de vergouder van der aarde aanschijn, Die lachen tover op haar lieve trekken, Die mij weerspiegeld weet in blanke maanschijn; Ik reis de wereld om in zegepraal, 'k Weet leven alom, alom glans te wekken, Breng licht en blijheid met mijn helle straal.
Gedichten (1888)
|