Een gedicht van W.J. van Zeggelen 1811-1879
Vrijheid
Een leus, die alles aangrijpt en bezielt, Een levensboom, waarvoor het mensdom knielt, Een ster, die voorlicht naar een heilig Oosten, Een wekstem om gebreidelden te troosten.
Een wapenschild voor leugen en bedrog, Een krijgsbanier beklad met adderspog, Een droom, die spreekt door valse visioenen, Een struik, die wel verbruint, maar niet kan groenen.
Een loflied op een serafijnen wijs, Een leidsvrouw naar een geurig paradijs, Een toverwoord, dat geestkracht doet ontwellen, Een morgenstraal, om 't volle licht te spellen.
Een lokaas, dat het zwak gemoed verleidt, Een woestaardskreet, die angst en wee verspreidt, Een schaterlach van listige sirenen, Een zwijmeldrank tot doven of verstenen.
O vrijheid, manna, - dat ons laaft en voedt, Wat klinkt gij schoon, wat is uw voorsmaak zoet! Helaas, is ooit een woord misbruikt in 't leven, Wie heeft als gij de teug van lief en leed gegeven!
1877.
De dichtwerken (1886)
|