Een gedicht van Emanuel Hiel 1834-1899
De werkman
Door hageljacht en wind, In de overgrote stad, Een lieflik bedelkind, Zong, 't oog van tranen nat... Haar lied voor 't beetje brood, Drong dwars door been en merg: Wie helpt haar uit de nood? Het is te zwak voor 't werk!
Een rijke loopt voorbij, Misschien vol medelij? Een volksstroom rolt voorbij, Gevoelloos als de tij! Geen herte wordt geraakt, De wind waait door heur rok, En zijn heur voeten naakt, Ze warmt ze in 't sneeuwgevlok. een schamele werkman kwam, Hij keek naar 't kindje heen, Toen hij heur handje nam, Sprak hij: Staak uw gesteen... Uw ouders! snikt ge, dood! Kom, kind, de storm woelt ruw... Kom, is mijn last, ach, groot! Mijn kindren wachten u
Balladen door Emanuel Hiel (1892)
|